Mijn kleinzoon heeft met zijn katapult de televisie geraakt, een ster linksboven, het is stil in huis. Je hebt de achilleshiel van Polyphemos geraakt, zeg ik. Hij is vier jaar, zegt mijn vrouw. Hij heeft oren, hij kan horen, zeg ik. Ik heb vandaag een brief ontvangen van een vriend uit een tropisch zwemparadijs, waar een jongetje wordt opgevoed door zijn oom. Dit gaat met zoveel taalgeweld gepaard dat de omstanders verlamd toekijken. Ik pak het anders aan. Ik vertel hem zonder stemverheffing dat Achilles een Griekse krijger is die in het leger van de Grieken tegen de Trojanen vecht. Speren, zwaarden, katapulten, zeg ik en ik kijk naar het televisiescherm. Een Trojaan schiet hem een giftige pijl in zijn hiel, hij sterft. Polyphemos is een cycloop (één oog) die een andere Griek uit hetzelfde leger, Odysseus genaamd, gevangen houdt in zijn grot. Als hij slaapt, maakt Odysseus hem blind door het ene oog uit te branden, en ontsnapt. De televisie is mijn oog naar de wereld, het is dof geworden door jouw schot met de katapult, ik kan de wereld niet meer zien. Mijn kleinzoon is sprakeloos door deze verhalen van dood en verderf. Mijn vrouw vindt mijn aanpak schandelijk, ik vind hem klassiek en dus cultureel aanvaardbaar.
Mijn kleinzoon heeft met zijn katapult de televisie geraakt, een ster linksboven, het is stil in huis. Je hebt de achilleshiel van Polyphemos geraakt, zeg ik.