Niet iedereen was begin jaren vijftig gelukkig met de komst van schooltelevisie. Een deel van de docenten vreesde voor de eigen baan, de heilige band tussen leraar en leerling heette in gevaar te zijn en zelfs de aartsbisschop van Canterbury bemoeide zich ermee. En waarom zou je überhaupt televisie op school willen, stond immers niet allang vast dat tv-kijken een funeste invloed had op de ontwikkeling van kinderen?
Maar de bezwaren wogen niet op tegen de van vooruitgangsgeloof doordrenkte overtuiging dat het nieuwe middel een onderwijskundige verrijking was, een omarming van een nieuwe tijd, en vanaf het moment dat het fenomeen zich aandiende, nam schooltelevisie – of onderwijstelevisie, zoals het in Nederland werd genoemd – al snel een vlucht. De Verenigde Staten, Japan en Canada waren er het eerst bij, Frankrijk en Engeland volgden. Eind jaren vijftig, begin jaren zestig verbreidde schooltelevisie zich als een vlek over de continenten: Australië in 1958, India in 1960, Zambia in 1962. Een voorloper was Nederland dus bepaald niet toen in maart 1963 de eerste uitzending – Basel, een ankerplaats in Zwitserland, over Erasmus en Europa – dan toch een feit was.
Het aantal programma’s dat de Nederlandse Onderwijs Televisie (NOT) maakte, was in die eerste jaren nog beperkt, evenals het aantal scholen dat meedeed – tweehonderd in 1963 – maar eind jaren zestig bedroegen die aantallen al een veelvoud, en dat terwijl de aanschaf van een televisietoestel voor een school toch een serieuze investering was. Het grote aantal programma’s dat inmiddels werd uitgezonden voor alle schooltypen, rechtvaardigde echter de aanschaf van zo’n apparaat, schreef de NOT eind jaren zestig in de programmagids die ze jaarlijks aan de scholen zond.
Het was daarbij wel zaak goed op te letten dat het toestel Nederland 1 én 2 kon ontvangen, en dat de beeldbuis het juiste (het grootste) formaat had, te weten 59 centimeter. In diezelfde gids ook fraai getekende aanwijzingen hoe de kinderen dienden te worden opgesteld (in waaiervorm) en wat de maximale kijkafstand bedroeg: in het geval van een beeldbuis van 59 centimeter was dat 5,6 meter. Omgerekend naar hedendaagse middelen: dat is kijken naar een iPad op een afstand van tweeënhalve meter.