Lauscha ligt diep in het Thüringer woud, verstopt in een hooggelegen, benauwd dal. Veel geschiedenis is zo aan het stadje voorbijgegaan, plunderende soldaten konden de toegang niet vinden. Omgekeerd rolden de Lauschaers zelf voortvarend van alles naar beneden, de wereld in. Zoals de klassieke glazen knikkers die iedereen van het schoolplein kent, met het kleurige kattenoog binnenin. En ook de geblazen kerstboombal is hier uitgevonden. Maar hun grootste trots, hun mooiste bol en kostbaarste exportproduct, nou, die koop je niet voor de lol. Want hoe sprankelend levensecht een glazen oog ook lijkt, het blijft een blind hulpstuk, een starende herinnering aan het oog dat ooit was.
Kunstogen, knikkers en kerstballen komen allemaal uit dezelfde bron. Reis mee met de VPRO Gids naar een oord aan het eind van de wereld.
Terwijl ik Lauscha nader over een spoorlijntje dat maar net tussen de boshellingen past, lees ik over het oudst bekende kunstoog. Dat werd meer dan vierduizend jaar geleden gedragen door een vrouw – waarschijnlijk een priesteres – die is opgegraven in het Afghaans-Iraanse grensgebied. De op maat gevormde prothese van bitumen was bedekt met goud en bleef op haar plek door een bandje om haar hoofd. Ik klop op mijn borstzak en gelukkig, daar is het nog: een rond, ouderwets bakelietachtig doosje. Daarin rammelt een kopie van mijn eigen oog, dat gisteren in Wiesbaden bij Müller Söhne is geblazen uit Lauschaer glas (zie foto). Niet omdat ik dat oog echt nodig heb, maar omdat ik wilde weten hoe zoiets ontstaat.
Dat was toch confronterend, want toen ocularist Yannick Müller-Uri me diep aankeek bij een hoog raam in het statige pand waar zijn familie sinds 1893 praktijk houdt, bleek er niks te kloppen van mijn zelfbeeld, dat is gebaseerd op bruine ogen. 'U heeft een hangend oog. Ja... met wat bruinen, inderdaad, Maar vooral gelen, niet bijzonder.' En na een kordaat 'Typisch Nederlands!' verscheen uit ladekasten met 30.000 starende, holle oogbollen de enig juiste tint, die in anderhalf uur boven een gasvlam werd gesmolten en gebrand tot de precieze kleur, een sessie waar de patiënt bij zit om het nog goede oog en het kunstoog met elkaar te vergelijken.
schoonheidsideaal
'Een exacte kopie zal het nooit worden,' waarschuwde Yannick. 'En dat moet je ook niet willen. We zien de laatste tien jaar dat de klanten steeds vaker perfecte symmetrie eisen, ik denk onder invloed van het schoonheidsideaal, door internet. Maar in het echt is er altijd verschil tussen de ogen.'
Sommige kleuren zijn heel moeilijk na te maken, zoals het brandende groen in de grote ogen van Afghanen. Chinese ogen zijn juist heel makkelijk, want bijna allemaal donker en ze liggen diep in de oogkas. Maar die willen dan weer graag een heel groot kunstoog, zowat te groot voor hun oogkas, net als Afrikanen. Waarom dat is? Müller-Uri schouderophalend: 'Geen idee. Kom je met een oog aan, zeggen ze nog voor het inzetten al: te klein!'
Bij Müller Söhne weten ze ook precies welke kleuren in de lift of in de verdrukking zitten. 'Blauwe ogen verdwijnen langzaam en staan op nog maar vijftien procent van het totaal.' Zweden hebben een kleine pupil, Letten een kleine iris en Nederlanders zijn pas tevreden als hun partner thuis de prothese goedkeurt.
'Laatst zagen we weer een Hollander terug in opdracht van zijn vrouw, want die was ontevreden. Waarom? Dat wist hij niet, hij had geen idee wat er aan zijn kunstoog scheelde.' Heel anders dan de Engelsman die hier zowat een abonnement heeft en zelfs na veertien kopieën nog zegt: ''Nee, nee! Dat is mijn oog niet.''
Dat van mij is nu bijna klaar. De ocularist blaast de vlam nog eens vol tegen de achterzijde van de bol, en klapt die in tot een hol, dubbelwandig schijfje dat zo is in te zetten.
poppenogen
Het is een heel echt oog, met bedrieglijk realistische adertjes op het wit. In het flikkerende zonlicht door het treinraam onderzoek ik de gelaagde diepte in de iris, en intussen rijdt mijn boemel het kopstation van Lauscha binnen. Ik laat het doosje weer in mijn zak glijden en loop omhoog, de stille hoofdstraat in. Langs sombere, met donker leisteen geschubde huizen en gedoofde etalages vol kerstballen. Want het is hier het hele jaar kerst, en dat al anderhalve eeuw.
Lauscha is aan het eind van de middeleeuwen gesticht door glasblazers, die rondom genoeg kwartszand, kalk en brandhout voor potas vonden om hun Glashütten te runnen. En nog steeds blazen hier dezelfde families in hun thuiswerkplaatsen, soms met een naaldboom in de tuin waarin ze hun handel te kijk hangen: glimmende dennenappels, vogeltjes en harten – en vroeger ook tanks en de kop van Hitler. Hun buren zijn dan weer gespecialiseerd in engelenhaar, of in poppenogen zoals Christine Bäz-Dölle. Ik mag binnenkomen, maar niet in het achterhuis, waar zij de ogen blaast en haar man gelijkende setjes bij elkaar zoekt voor de handel. Want iedere Glasmeister heeft een eigen techniek en die moet geheim blijven voor de straat. Bäz-Dölle begon in de jaren zeventig met dierenogen voor jachttrofeeën. Lauscha lag toen in de DDR, waar de oude familiefirma’s waren opgegaan in staatsbedrijven, de Volkseigener Betriebe (VEB’s). Dat was niet goed voor de kwaliteit van het glas. 'Viel Masse, wenig Klasse,' vat ze de situatie van toen samen.
glasgevoel
De plaatselijke overvloed aan poppenogen leverde wel voordeel op. 'Dat noemden we ''Lauschaer valuta''.' Dan gooide je de kofferbak vol met ogen, ballen en pieken en reed je naar het noorden om ze te ruilen tegen nieuwe autobanden.
Maar verder? 'Iedereen werd gedwongen mee te produceren, ook al had je geen ''Glasgefühl''.' Bij dat woord gaan ze in Lauscha zachter praten en ze ontwijken de blik van de vreemdeling die ernaar vraagt. 'Glasgevoel' is haarfijn weten hoe en wanneer het gesmolten, stollende glas te hanteren en naar je hand te zetten. Dat is een gave, verzekeren ze hier. Iets tussen het gevoel voor momentum bij jongleren en het ongrijpbare duende van flamencodansers in. En Christine Bäz-Dölle heeft glasgevoel, daarom wisten de jagende communistische partijbonzen haar te vinden, buiten de VEB om. Dan belde een heer met contant geld aan, omdat Genosse Erich Honecker mooie glasogen nodig had voor zijn geschoten hazen en vossen.
Ze vertelt over de hiërarchie bij ogenblazers, waarbij poppenogen helemaal onderaan staan. De tekening van de iris lijkt in dat goedkope segment aangebracht als met een spuitzak op een taart, en zweeft ongeloofwaardig los van de pupil. Maar haar dure 'figurenogen' voor handgemaakte poppen hebben een gelaagde en gefragmenteerde iris. Net echt, en ze kosten zo een paar tientjes.
Het was deze kwaliteit die de Würzburgse oogarts Heinrich Adelmann in 1832 opviel bij chique poppen voor zijn kinderen. Adelmann was al jaren op zoek naar een alternatief voor Parijse prothesen. Daar lag vanaf de zeventiende eeuw het monopolie op kunstogen, sinds de Franse arts Ambroise Paré schreef over inzetbare schaaltjes van goud, zilver en koper waarop het oog zo goed mogelijk werd geëmailleerd. Al snel bleek dat het oogweefsel in de kas veel beter tegen glas kan dan tegen metaal, en stapten de ocularisten over op holle ovale doppen van kristalglas, waarschijnlijk met hulp van Venetiaanse glasblazers.
plagiaatzaak
De Parijse ogen waren fraai maar peperduur, en door een reactie van het traanvocht met het lood in kristalglas kleurde het oog al binnen een paar weken grauw. Dat kon beter, goedkoper en vooral: Duits. Dus benaderde Adelmann de getalenteerde Lauschaer glasblazer Ludwig Müller-Uri, die het experiment wel aandurfde en met Parijse voorbeelden aan de slag ging. Al snel stak hij zijn Franse collega's naar de kroon met zijn 'geheim van een van binnenuit oplichtende iris', en Ludwig werd uitgenodigd in Parijs in de hoop dat hij daar zou blijven. Maar Müller-Uri keerde liever terug naar zijn bossen, waar hij kristalglas verving door het perfect oogwitte kryolietglas dat nooit verkleurt.
Nu was de paniek compleet. Vanuit Parijs probeerde ocularist Auguste Boissonneau in 1870 nog een plagiaatzaak aan te spannen tegen Müller-Uri, waarbij hij eiste dat die al zijn ogen aan gruzelementen zou slaan. Vergeefs, het was gedaan met de Fransen; de wereldstad had verloren van een Thürings gat.
Op voorstel van de Utrechtse oogarts Herman Snellen ontwikkelden de Müller-Uri's kort daarop een dikke, dubbelwandige variant. Die sluit beter aan op het weefsel in een lege oogkas, zodat de prothese zit, er niet uit valt en vaak ook meedraait. Sindsdien is het glazen kunstoog niet meer wezenlijk veranderd en staan de ogenblazers van Lauscha aan de top in de hele plaatselijke hiërarchie.
'Nou, zeg dat wel,' hoor ik iemand op straat verzuchten. 'Ze voelen zich hier de navel van de wereld!’ En met recht. Want Lauscha bleef als vanouds onmogelijk geïsoleerd, dus openden de Müller-Uri's en verwante families praktijken door heel Duitsland, in Wiesbaden, Berlijn, Hamburg, maar ook hier in Bussum en reizen hun ocularisten tot de dag van vandaag tot in China om ter plekke halffabricaten tot ogen te blazen. Al het kryolietglas ter wereld komt nog steeds uit het inmiddels ingeslapen Lauscha, waar een grote glasoven met een torenhoge schoorsteen het centrum domineert.
richtingenstrijd
Even verderop krijg ik in de glasvakschool college met een groep jonge ocularisten op excursie. Dat is een bijzonder slag mensen, dat makkelijke omgang met patiënten naadloos koppelt aan technische vaardigheid, op de millimeter nauwkeurig. Hun opleiding duurde zes jaar, maar gelukkig weten ze, net als ik, sommige dingen nog niet. Bijvoorbeeld dat glas oplost in water als je een foutje maakt in de samenstelling. En dat je eindeloos veel samenstellingen hebt, en daarbinnen nog meer variaties 'lang' en 'kort' glas, afhankelijk van de marges waartussen het vloeibaar blijft en waar je dus je glasgevoel op moet aanpassen.
Maar wat hoor ik nu? De ovens in Lauscha draaien nog maar een paar dagen per jaar voor het kryolietglas. Is het glazen kunstoog in de verdrukking? Nou, nog niet in Duitsland. Wel in veel andere landen, zoals ook Nederland, waar 20.000 mensen rondlopen met een kunstoog. Daarvan is veertig procent van glas en de rest van kunststof. Er is al jaren een richtingenstrijd tussen aanhangers van glazen en kunststof ogen, eigenlijk al vanaf de Tweede Wereldoorlog toen het Duitse kryolietglas niet meer te krijgen was in Engeland en Amerika en ze op zoek moesten naar een alternatief.
Kunststof heeft grote voordelen, laat ik mij telefonisch uitleggen door de Friese ocularist Jelmer Remmers, die alleen daarmee werkt. 'Zelf lukt het me zelden om de vorm meteen goed te krijgen. Dat is bij kunststof geen probleem, je kunt de prothese achteraf aanpassen, groter maken of kleiner, en zo werk ik ook graag. Bij glas is dat onmogelijk. Eerst moet je het weefsel en de diepte van de oogholte juist inschatten, en dat gaat op het oog hè, zonder instrumenten. En dan moet je die vorm precies in één keer goed blazen uit dat glas. Ik denk dan: dat is gewoon té moeilijk.'
sprankeling
Bovendien werkt Remmers met de TU Delft en artsen van het VUMC in Amsterdam aan verbeteringen waar glas zich niet voor leent. Zoals 3D-printen voor de perfect passende vorm en een elektronische pupil die net zo reageert op licht als een echte. Uiteindelijk komt er misschien zelfs techniek in zo’n kunststof oog waardoor de patiënt weer kan zien. Dat ligt nog ver weg, maar de remmende voorsprong van Müller-Uri tekent zich na meer dan anderhalve eeuw glashelder af.
Toch zijn er nog genoeg dragers die zweren bij glas. Ze roemen de sprankeling die zou ontbreken bij plastic. En dat een glazen oog comfortabel zwemt in het traanvocht, terwijl kunststof waterafstotend is en kan irriteren. Links of rechts, glas of kunststof: je moet ze eens in de handvol jaren vervangen, omdat dat traanvocht behoorlijk agressief inwerkt.
In Lauscha blazen ze intussen door alsof er nooit iets zal veranderen, en maakt Christine Bäz-Dölle zich niet druk over de Chinese plastic poppenogen die de markt overspoelen. Allemaal troep. Nee hoor, haar ogen zijn voor een heel ander publiek. Ik loop nog even langs de begraafplaats van Lauscha, die is aangelegd tegen de steile helling met uitzicht op het stadje in het dal. De glasblazers liggen in rijen onder kleine stenen, met vooraan het zorgvuldig onderhouden graf van Ludwig Müller-Uri. Nergens op dit kerkhof zie ik glazen ornamenten, zelfs geen vaasje. Dat begrijp ik wel. Ooit ben je uitgeblazen.
In de trein terug kan ik het niet laten, ik haal mijn kunstoog weer tevoorschijn en denk aan de Nederlandse vrouw over wie ik hoorde dat ze al jaren voor haar man verborgen houdt dat ze een glazen oog heeft. Kan dat? Ja, dat zou zomaar kunnen. Ik kijk mezelf aan en bewonder de gelijkenis. Maar merk dan dat mijn glazen oog terug staart, al die tijd al en zonder knipperen. Tot ik mij een toerist voel in de wereld der blinden, en beschaamd het doosje dichtklap.