We zaten klaar aan zijn tafel, een paar minuten voor de opname begon. Het gesprek zou over herinneringen gaan.
Waar zou je het geheugen mee moeten vergelijken, dacht Wim hardop. Niet met een apparaat in ieder geval. Dat was ik met hem eens. Je zegt van een computer misschien nog wel dat hij een geheugen heeft, maar niet dat hij zich iets herinnert.
De Waddenzee!
Ik keek hem vragend aan. De Waddenzee?
Elke schrijver hoopte op een uitnodiging van Wim Brands. Nerveuze debutanten werden door hem gerustgesteld, routiniers konden nooit achterover leunen, want Wim stelde nooit gewone vragen en nam nooit genoegen met gewone antwoorden. Acht schrijvers over interviewer, gastheer en dichter Wim Brands.
waddenzee
Maar toen opende zich de metafoor en begonnen we vrolijk door elkaar pratend overeenkomsten uit te wisselen. De zandplaten die het ene moment nog droog liggen en even later lijken te zijn verdwenen. De slenken die zijn dichtgeslibd alsof ze er nooit zijn geweest. De stroom die voor zichzelf een bedding uitslijpt en daarna in die bedding ligt opgesloten. Maar na zijn onverhoedse dood moet ik vooral terugdenken aan de geulen waarvan de loop zich in één nacht kan verleggen.
Douwe Draaisma
vals onschuldig
Ik speel het cassettebandje VPRO Radio 5 ‘De Avonden’ 19-3-1997 af, m’n eerste liveoptreden op de nationale radio. Nadat we ‘Hobbydrinker’ hebben gespeeld, zegt die kalme, maar ook krachtige stem: ‘En dan daalt Meindert Talma nu even af van de Olympus en gaat-ie naast me zitten. We gaan in een olifantendraf door zijn muzikale loopbaan. Meindert, je hebt ons je debuutalbum Hondert punten gestuurd. En er staat een fotootje achterop van een jongetje van… hoe oud is-ie?’
Ik: ‘Ik denk een jaar of zeven.’
WB: ‘En die zit achter een orgeltje. Wat is het voor een orgeltje?’
Ik: ‘Een oude Viscount die bij mijn ouders thuis stond. M’n moeder speelde er wel eens op, maar dat ging niet al te goed en toen heb ik het orgelspelen maar van haar overgenomen.’
WB: ‘Waar was dat ouderlijk huis?’
Ik: ‘Dat was aan de Vossepolstraat te Surhuisterveen.
WB: ‘Noem het nummer er ook maar even bij.’
Gelach bij het publiek.
Ik: ‘Vossepol 16.’
Ook de rest van het lange gesprek (ik had maar een paar vragen verwacht) verloopt zeer prettig, want Wim Brands luistert heel goed en is niet bang om over bepaalde zaken door te vragen. Zijn slotvraag verrast me ook: ‘Nog één ding, voordat jullie nog een paar liedjes gaan spelen: bij het beluisteren van de cd viel me op dat de muziek die jullie maken onschuldig klinkt en vals tegelijkertijd. Ik bedoel niet vals dat je vals klinkt, maar ik bedoel vals onschuldig. Hoe komt dat?’
Ik bleef het antwoord schuldig, mede omdat ik een dergelijke analyse nog niet eerder had gehoord. Later ook niet trouwens.
Meindert Talma
veilig
Bij mijn thuiskomst uit China maandagavond dacht ik dat mijn vriend me alles zou vertellen over de aanslagen in Brussel, maar hij zei: ‘Wim Brands is dood.’ Vertraagd door de jetlag kwamen de herinneringen op gang. Brands was een gulle gastheer, die er alles aan deed je op je gemak te stellen als hij je had uitgenodigd. ‘Wat we gaan doen is…’ zei hij dan en vertelde je waar hij het over wilde hebben. Je voelde je veilig bij hem.
Ik probeerde zijn hartelijke verschijning te verbinden met de vertwijfeling die hij in de aanloop naar zijn dood moet hebben gevoeld, maar slaagde daar niet in.
Kort voordat Brands’ laatste dichtbundel zou uitkomen, was ik te gast in zijn programma en vertelde hij me met die vanzelfsprekende openhartigheid van hem over de verschrikkingen van zijn jonge jaren, over de moeilijke verhouding met zijn vader, maar ook dat hij zich altijd met zijn familie had geprobeerd te verzoenen. ‘Ik hou me aan de woorden van W.H. Auden,’ zei hij. ‘If equal affection cannot be / Let the more loving one be me.’
Hij die opgroeide in een huis zonder boeken had troost gevonden in de literatuur. Maar blijkbaar was dat niet genoeg.
Lieve Joris
werkwijze
‘Sanneke, we gaan het zo doen,’ zei Wim. We hadden een afspraak over een avond over het werk van de niet heel bekende schrijver Frans Kusters. Niet zo lang geleden was deze overleden en ik had bij de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam aangedrongen op een avond over zijn fenomenale korte verhalen. Wim kende Kusters vanzelfsprekend wel en wilde direct meedoen, zijn volle agenda en televisiecarrière ten spijt. Eerder had hij op ons verzoek een gesprek met de Amerikaanse korteverhalenschrijfster Lydia Davis gevoerd, die hij haar werkwijze ontfutselde voor een volle grote zaal.
Nu, voor Kusters, was het kleiner, met nauwelijks budget. Wim presenteerde de avond in een zaaltje in het Betty Asfalt gloedvol. Vooraf stuurde hij geluidsopnames van de schrijver en hij schonk ons inzichten en anekdotes over zijn werk.
‘Sanneke, ik zal je wat vertellen.’ Ik herinner me die anekdotes niet. Ik herinner me situaties en sferen of wat mensen niet zeggen als ze iets zeggen, bijna nooit anekdotes.
Tijdens onze afspraak zei Wim een paar keer: ‘We doen het gewoon zo.’ Niet altijd was ik het met hem eens, maar ik hield van zijn energie en vermetelheid. ‘Het is heel simpel,’ zei hij.
Wim, hoe gaan we het nou doen?
Sanneke van Hassel
geheugen
Ergens in het land was het, een literaire avond waarvan ik de naam ben vergeten. Brands was er ook, natuurlijk – aanduwer van de Nederlandse letteren. Hij interviewde gedurende een uur op een wankel podium twee jonge schrijfsters, en gaf daarbij voor de zoveelste maal blijk van zijn uitmuntende geheugen; aan het einde van het gesprek produceerde hij letterlijke citaten van het begin, en hij had ook nog eens allemaal jaartallen onthouden die ter sprake waren gekomen.
Na afloop kwam hij bij me staan aan de bar. ‘Dat waren echte schrijfsters,’ zei hij tevreden. ‘Je merkt het aan hun antwoorden. Goede boeken ook.’
Hij rommelde in zijn zakken. ‘Ah!’ zei hij ten slotte en hij viste plastic muntjes op die hij van de organisatie had gekregen. Terwijl hij koffie voor ons bestelde, complimenteerde ik hem met dat goede geheugen.
‘Een schakersgeheugen, ja,’ antwoordde hij trots, in het geheel niet verbaasd; ik constateerde iets wat hij zelf kennelijk allang wist. Meteen schakelde hij door, en hij begon aan een beknopte lezing over het schakersgeheugen als zodanig. Zo kende ik Wim: een zeer goed luisteraar, maar tegelijkertijd iemand die graag zelf aan het woord was – soms kon hij daarbij best lang van stof zijn. Andere bezoekers van de literaire avond hadden zich inmiddels bij ons gesprek gevoegd, om naar Wim te luisteren.
Roman Helinski
confetti strooien
Er is een lezer doodgegaan.
Die lezer was ook dichter, interviewer, schrijver. En een van de aardigste betrokken mensen in die wereld die door niet-schrijvers steeds ‘het schrijverswereldje’ wordt genoemd (alsof het om het bestaan op een dwergplaneet gaat).
Wim Brands recht doen is moeilijk. Wat hij deed en kon, behoort tot een steeds zeldzamer wordende kunst en kunde. Hij was een liefdevolle, geïnteresseerde lezer die niet boog voor de schrijver (prikte dwars door je maniertjes heen), maar zich boog over het boek dat je als schrijver geprobeerd had te schrijven. Door de manier waarop hij met je sprak over je werk wist je meteen: krullen en hoge operanoten zijn zinloos, daar heeft deze vriendelijke, doorwrochte man geen lust in, ga ergens anders op de fluit spelen, de tuba blazen, confetti strooien, verdoe zijn tijd niet met een onoprechte commerciële uitvoering van jezelf. Boeken verkopen, in de markt zetten, geknutsel aan imago, het kon niet verder van Wim Brands afstaan.
Dat maakt hem buitengewoon.
Met Wim Brands wilde je wel praten over het aarzelende, zoekende, of over het vreselijke, scherpe, stekende, over het bloeiende, razende, groeiende. Ik heb me bij hem, sprekend over mijn werk en over de achtergronden ervan, nooit ook maar één seconde verloren gevoeld. Kwam ik met een harnas binnen, dan hing ik dat zelf na begroeting aan de kapstok. Ik had ook nooit de indruk dat het lang geleden was dat we elkaar spraken. Hij pakte de draad op en had altijd alles onthouden.
Op de een of andere manier zie ik altijd een leuke hond voor me als ik aan hem denk.
Opgroeien, leven, werken, lezen, lezen, van boeken houden, van boeken houden, van boeken houden, oprecht van boeken houden, en iets willen zien van de mensen die ze maken, en uitgroeien tot een Wim Brands, zonder stilistische ingrepen in wie je bent een rustige plek worden waar schrijvers met je durven spreken over wat soms onuitsprekelijk is, het duurde 57 jaren lang. En nu is het voorbij en moeten de schrijvers maar weer wachten tot iemand kan wat hij kon, tot iemand het weer wil kunnen.
Het regent godverdomme aardige zachte mensen in de hemel.
Manon Uphoff
tubbergen
De meeste interviews zijn pijnloos. De interviewer stelt vragen en neemt genoegen met de antwoorden, beide partijen zijn opgelucht als het voorbij is. In het eerste gesprek dat ik ooit met Wim Brands had, in 2002, vertelde hij me waar mijn roman over ging. Ik was zenuwachtig en begreep de helft niet van wat hij zei. Hij dramde maar door over het vergroten van het raadsel. ‘Hoe meer je van iemand weet,’ zei hij, ‘hoe geheimzinniger het wordt.’ Ik was, had ik het gevoel toen ik de radiostudio verliet, gezakt voor het examen over mijn eigen roman.
Gaandeweg ging het beter. Ik begreep dat je Wim Brands ook heel goed kon tegenspreken, daar veerde hij van op. We spraken in de loop der tijd over Werner Herzog, Joseph Roth, begeerte en de tao, zijn belangstelling was breed en diep. Vaak wist hij al hoe het zat, maar wilde hij het van jou nog een keer horen. Soms gingen zijn vragen vergezeld van de toevoeging: ‘En dan moet je nu niet zeggen dat...’ Waarop hij het voor de hand liggende antwoord alvast uitsloot van deelname.
In de Boekenweek van 2014 hadden we een fantastisch gesprek in Tubbergen. Ik groeide daar vlakbij op en vertelde over cafetaria Zandbergen, hij vertelde over zijn jeugd in Brummen. Hij begreep de provincie (daarom was hij er weggegaan) en hield van haar (daarom keerde hij er vaak terug). Nadien zaten we bij de haard in hotel Droste, schoenen uit en met de voeten op de lage tafel voor het vuur.
Voorafgaand aan ons laatste gesprek, over Honorair kozak in VPRO Boeken op 27 december jl., zei hij: ‘Maak je niet druk. We zetten gewoon ons gesprek in Tubbergen voort, bij het vuur, met onze voeten op tafel.’
Dat deden we. Voor het laatst. Tot het vuur uit was.
Tommy Wieringa
niks aan
In de jaren voorafgaand aan mijn eerste boek was ik geobsedeerd door schrijversinterviews. Op televisie en radio moest je daarvoor bij Wim Brands zijn. Hoogtepunt waren de marathoninterviews op de VPRO-radio: drie uur durende, diep gravende gesprekken met schrijvers als Oek de Jong, Connie Palmen en Thomas Rosenboom. Brands vroeg zelden naar het waarom, altijd naar het hoe. Zo wist hij aan zijn gasten een complete cursus schrijven voor beginners en gevorderden te ontlokken.
Toen ik later zelf eens te gast was in het televisieprogramma Boeken, wist ik dat ik een pittig gesprek kon verwachten. Maar Wim zou nooit proberen je erin te luizen, zoals zoveel interviewers tegenwoordig menen te moeten doen, alsof kunstenaars politici zijn die verantwoording hebben af te leggen aan het volk. Hij was er niet op uit zijn gasten te ontmaskeren. Wel wilde hij weten wie ze waren en hoe ze hun ambacht aanpakten, van het eerste prille idee tot en met het voltooide kunstwerk.
De laatste keer dat ik hem wat langer sprak was op het Crossing Border festival in Den Haag. Ik vertelde dat ik een paar dagen later op datzelfde festival Salman Rushdie zou interviewen en dat ik enigszins de zenuwen begon te krijgen. ‘Nergens voor nodig, joh,’ zei Wim. ‘Luister, ik geef je één advies. Zorg gewoon dat je van tevoren precies weet wat je van hem wilt weten. En dat vraag je dan. Zo simpel is het. Niks aan!’
In de eenvoud van die houding zit de sleutel tot een goed gesprek: je hoeft alleen maar geïnteresseerd te zijn. En geïnteresseerd was Wim Brands, mateloos geïnteresseerd. Dat maakte hem tot de beste literaire interviewer van ons taalgebied.
Jamal Ouariachi