Het afgelopen jaar was ik een favoriet mikpunt van haat op social media als gevolg van mijn anti-zwartepiet-activisme en mijn documentaire Zwart als roet. Ik ontving talloze bedreigingen, waaronder een handgeschreven poederbrief waarin mijn naderende dood werd aangekondigd. Geen anthrax, maar poedersuiker, bleek na onderzoek van de politie.
Toch ben ik – naïef wellicht – niet voorbereid op de woedende reacties nadat ik een protest tegen de Michiel de Ruyter-film bezoek. Met het Scheepvaartmuseum op de achtergrond houden activisten speeches over de actieve rol die De Ruyter had om de Hollandse slavernijhandel te beschermen. Hierover schrijf ik een klein stukje voor de vpro-Facebookpagina. Gelijk ontploft het. Reaguurders schelden me uit en velen vragen zich vertwijfeld af of de vpro niet kan stoppen met mij. Rap achter elkaar verschijnen er drie haatcolumns, een op de rechtse site Jalta en twee in De Telegraaf. Wat blijkt: onbedoeld draagt het protest tegen de film bij aan een golf van verontwaardigde publiciteit. Rob Hoogland schrijft in De Telegraaf: ‘Voor mij is het een heilige plicht om Michiel de Ruyter te bezoeken. Om de wereld te laten zien dat ik mijn middelvinger opsteek naar de gênant beoogklepte aandachtjunks, onder leiding van documentairemaakster Sunny Bergman.’ Filmbezoek als politiek statement. Vanuit het sentiment ‘willen ze dit – na Zwarte Piet en de negerzoen – nu ook al van ons afpakken?’ Michiel de Ruyter als symbool voor good old nationalisme. Ondertussen hebben meer dan een half miljoen mensen de film bezocht.