In het licht van de almaar toenemende migratie naar Europa toog de Gids naar de haven van Antwerpen, waar een heus migratiemuseum is ingericht. Het Red Star Line Museum vertelt hoe miljoenen Europeanen hiervandaan naar betere oorden overzee vertrokken.

In het noorden van Antwerpen ligt aan de Schelde het Eilandje, een havenkwartier dat door historische dokken wordt omgeven. Zoals in veel steden oude haventerreinen een nieuwe bestemming kregen, werd ook het herontdekte Eilandje nieuw leven ingeblazen. Pakhuizen werden verbouwd tot dure appartementen, er verrezen woontorens en kantoren, er verscheen nieuwe horeca, bedrijven en culturele instellingen namen hun intrek en de infrastructuur werd toegesneden op de nieuwste lichting stadsbewoners. Hobbelt de stadsbus richting havens deze zondagochtend eerst nog over onvervalste kasseien, het kenmerk van haventerreinen, langs de Rijnkaai ligt inmiddels smetteloos strak asfalt, en over een kaarsrecht oranjerood fietspad zoeven racefietsers geruisloos de stad uit. Een bord langs de weg specificeert nauwkeurig de kosten van deze herprofilering en welke instanties die vier miljoen euro bekostigd hebben. Ook de loodsen langs de Rijnkaai zijn gerenoveerd, en vijf historische havenkranen wachten tot ook zij ook aan de beurt zijn.
In 2013 werd hier, twee jaar na het Museum aan de Stroom even verderop, het Red Star Line Museum geopend. De geschiedenis van Red Star Line (1872-1934) wordt in de drie gerestaureerde vertrekloodsen van deze rederij in drie talen uit de doeken gedaan. De bezoeker treedt er letterlijk in de voetsporen van de landverhuizers, zoals migranten toen nog heetten, en reist hen virtueel na, met als etappes een reisbureau in Warschau, een treincoupé, de stad Antwerpen, de loodsen van Red Star Line die nu dus het museum vormen, het dek en interieur van een stoomschip, de aankomst op Ellis Island, tot aan de bestemmingen elders in de Verenigde Staten en Canada. 
Collectie
Het waren er meer dan twee miljoen, uit alle uithoeken van het Russische, Habsburgse en Duitse Rijk, waaronder een half miljoen Joden en 150.000 Belgen die via Antwerpen uitreisden. In totaal zijn zo’n zestig miljoen Europeanen vanwege armoede, oorlogen en repressie naar overzee vertrokken. Vaak ging dat via Bremen en Hamburg, maar ook via Rotterdam en Amsterdam – Nederland heeft overigens geen migratiemuseum. In het Red Star Line Museum krijgen zulke abstracte getallen inhoud doordat aan de hand van bewaard gebleven passagierslijsten de lotgevallen van individuele migranten zijn achterhaald, aangevuld met de mondelinge getuigenissen van toenmalige passagiers en hun nazaten. Het zijn fascinerende verhalen over hoop, angst en moed, van mensen die niets te verliezen hebben, op weg naar een betere toekomst. Daarin verschillen ze uiteindelijk niet van de vluchtelingen uit Afrika, het Midden-Oosten en Azië die hun hoop op Europa hebben gevestigd, maar er steeds minder welkom zijn. Dat de bijna vergeten geschiedenis van de Red Star Line is gedocumenteerd, is primair te danken aan de collectie van één enkele persoon: Robert Vervoort, een havenwerker die na zijn pensioen duizenden voorwerpen rond de Red Star Line heeft verzameld. Toen na lange jaren het besef was gegroeid dat het om verdwijnend historisch erfgoed ging, werd de restauratie van de vertrekloodsen van Red Star Line gegund aan het New Yorkse architectenbureau dat ook het museum op Ellis Island en het Grand Central Station in New York renoveerde. 

Kinderen op het dek, ca 1925

Tussendekpassagiers
Tijdens onze virtuele reis – het aan de kassa verstrekte polsbandje vermeldt de vertrektijd – vertelt gids Dirk Eggermont dat het allemaal begon met de komst van stoomschepen, die zoveel sneller en betrouwbaarder waren dan zeilschepen. Amerikaanse zakenlui en hun Antwerpse partners wilden er petroleum mee naar Europa verschepen, en op de terugreis konden ze dan levende vracht in de vorm van landverhuizers meenemen. Het Antwerpse stadsbestuur vond de combinatie van brandstof en mensen gevaarlijk en wees de afgelegen Rijnkaai aan als aankomst- en vertrekplaats. Petroleum heeft de rederij nooit vervoerd. Red Star Line was overigens de merknaam, de firma heette officieel Société Anonyme de Navigation Belge-Américaine. De rederij had 23 eigen schepen – een veelvoud daarvan werd van andere maatschappijen gehuurd – waarvan de namen allemaal op ‘-land’ eindigden, van de Vaderland tot Belgenland II. Deed de Vaderland in 1873 door slecht weer en gebrek aan kolen nog vier weken over de eerste overtocht, doorgaans duurde de reis ongeveer tien dagen. Al gauw werden jaarlijks 25.000 derdeklaspassagiers naar New York, Philadelphia en Halifax vervoerd, in het topjaar 1913 waren het er 70.000. Van deze tussendekpassagiers, zoals de armste migranten aanvankelijk heetten, waren er verreweg het meest. Ze zaten onder het dek opeengepakt, dichtbij de aandrijfassen, in warme en bedompte ruimten zonder ventilatie. Hun reisbiljet was het goedkoopst, maar ze hadden er evengoed bijna drie maanden voor moeten werken. Tot ver in Oost-Europa wierf Red Star Line klanten via reisbureaus, vaak prachtige affiches en advertenties – het museum hangt er vol mee. De tickets, inclusief de treinreis, overnachtingen in Antwerpen, de bootreis en het traject naar de eindbestemming werden door reisagenten op commissie verkocht, vaak vooraf betaald door verwanten overzee die garant stonden. 

Ellis Island, New York, 1925

Controle
De lange reis begon in treinwagons vierde klasse, zorgvuldig gescheiden van de overige reizigers. Vaak duurde het dagen voor Antwerpen werd bereikt, waar na een paar overnachtingen de stroom migranten onder veel bekijks van de lokale bevolking te voet naar de Rijnkaai werd gedirigeerd. Hier volgde een dwingend parcours door de vertrekloodsen, waar ze werden geregistreerd, gedesinfecteerd en medisch gekeurd. De passagiers voor de eerste en tweede klasse mochten meteen aan boord. Zij bleven tijdens de overtocht strikt gescheiden van de overige, die werden gecontroleerd op luizen, neten en ziekten – dit gebeurde aanvankelijk zelfs in de openlucht langs de kade. De arme landverhuizers werden eerst ingewreven met benzeen (overigens kankerverwekkend) en azijn tegen ongedierte, gingen dan langdurig onder de douche, terwijl hun in zakken gestopte kleding intussen in grote stoomketels werd gereinigd. Drie artsen – een Amerikaanse, Belgische en een van de rederij – voerden de controle uit. De angst voor besmetting en epidemieën was groot, maar ook voor onkosten. Bij aankomst overzee was er namelijk opnieuw een medische controle, en wie alsnog werd afgekeurd moest op kosten van Red Star Line weer terug naar Europa. Onze gids vertelt over een Joods meisje met de besmettelijke oogziekte trachoom dat zelfs twee keer werd teruggestuurd en toen onder de hoede van een Joodse hulporganisatie jarenlang in een Antwerps hotel doorbracht voor ze met haar familie in Amerika kon worden herenigd – maar pas nadat de keuring op Ellis Island in 1925 was afgeschaft. 
Vlaggenschip
Toch werd het Amerikaanse toelatingsbeleid in de loop der jaren steeds selectiever. Aanvankelijk stuurde Antwerpen namelijk ook inheemse landlopers en halve delinquenten mee, waarop de Amerikaanse criteria strenger werden: er kwam een visumplicht, en analfabeten, prostituees en vermeende communisten en anarchisten mochten niet mee. Ten slotte kwamen er quota, maar het was niet altijd duidelijk wanneer die waren bereikt. Er zijn schepen geweest die aanvankelijk niet mochten aanmeren, maar alsnog werden toegelaten toen muiterij dreigde. Ongeveer twee procent van alle migranten werd teruggestuurd. Ondanks een bagagelimiet mochten ze allerlei werktuigen of dierbare voorwerpen meenemen. Het museum herbergt bijvoorbeeld een wafelijzer en een braadpan voor de bereiding van Ardenner paté, waarmee Vlamingen overzee toch hun geliefde thuiskost konden maken.
Het vlaggenschip, tevens het laatste grote schip van de Red Star Line was de Belgenland II, al voor de Eerste Wereldoorlog gebouwd maar pas in 1923 in de vaart gebracht, toen de migratie naar Amerika al flink terugliep. Het bood plaats aan 2500 passagiers, 500 in de eerste, 500 in de tweede en 1500 in de derde klasse. Door de scherpe internationale concurrentie waren de voorzieningen en het comfort aan boord steeds beter geworden, en de bezetting per klasse evenwichtiger. Het museum toont een dwarsdoorsnede van de Belgenland op schaal, met eindeloos veel compartimenten die samen een maatschappij in het klein vormen, compleet met een ziekenboeg en celruimte. Maar toen het aantal passagiers steeds verder terugliep, schakelde de rederij noodgedwongen over op transport van auto’s, toeristenreizen en cruises, waarvoor de prijs kon oplopen tot tienduizend dollar. Tijdens de Drooglegging vonden er booze cruises naar Bermuda plaats, waarbij de Amerikaanse passagiers zich op zee een week lang konden laten vollopen zonder bang te hoeven zijn voor de politie. Het mocht alles niet baten; in 1934 verkocht Red Star Line haar naam en twee schepen aan de Hamburgse reder Arnold Bernstein, die vervolgens door de nazi’s in het nauw werd gebracht en naar Amerika emigreerde. De Holland Amerika Lijn heeft nog tot in de jaren vijftig met de Belgenland gevaren. 

Tweede klas aan dek van de Belgenland, ca 1925

Toren
In het museum wordt aan het begin en het eind van de rondgang benadrukt dat migratie van alle tijden is en dat achter al die groepen, massa’s en getallen de lotgevallen schuilgaan van individuen die zich door de omstandigheden gedwongen zien elders hun heil te zoeken, met alle angst, hoop en verwachting van dien – een mensenrecht. Wie van de honderden reisverhalen nog niet genoeg heeft, kan aan het eind in Het Magazijn op diverse beeldschermen in een databank het migratieverhaal van zijn eigen familie opzoeken of toevoegen, en ook de migratiedatabank van Ellis Island Family Research Centre raadplegen. De reis eindigt en begint als de bezoeker de op de drie museumloodsen geplaatste, nieuw gebouwde toren beklimt waarvan de betonnen schacht en de stalen buitenwanden verwijzen naar de schoorsteen en de boeg van een oceaanstomer. Hier betreedt hij op 25 meter hoogte quasi het schip dat hem via de Schelde naar zijn nieuwe wereld zal brengen, en heeft hij rondom uitzicht op Antwerpen, de haven en de twee miljoen landverhuizers die hem hier voorgingen. 

Irving Berlin

Israel Baline, afkomstig uit een Joods dorp in huidig Wit-Rusland, gaat in 1893 als vijfjarige met zijn ouders in Antwerpen aan boord van de Rijnland. Antisemitisme en geweld tegen Joden deed hen naar Amerika emigreren. In New Yorks arme immigrantenwijk Lower East Side ligt vader Baline krom om het grote gezin te onderhouden. Na zijn dood wordt ‘Izzy’ krantenverkoper om zijn moeder te helpen. Werken in een sweat shop is niks voor hem; met het geërfde muzikale talent van zijn vader, voorzanger in de synagoge, gaat hij aan de slag als zingende ober. Hij speelt na sluitingstijd uren op de piano, absorbeert de uiteenlopende muziekstijlen van multicultureel New York en verandert zijn naam in Irving Berlin. Met ‘Alexander’s Ragtime Band’ heeft de componist z’n eerste hit te pakken, later gevolgd door zijn grote successen ‘White Christmas’, ‘Cheek to Cheek’, ‘Puttin’ on the Ritz’ en ‘There’s No Business Like Show Business’. Zijn ‘God Bless America’ is inmiddels het officieuze volkslied. Bij zijn dood in 1989 laat Irving Berlin, die geen noten kon lezen, een oeuvre na van meer dan 3000 liedjes, negentien musicals en achttien speelfilms. Zijn transponeerpiano staat in het Red Star Line Museum, een bruikleen van zijn tweede dochter. Die piano staat natuurlijk symbool voor de Amerikaanse Droom; van arme immigrant tot wereldster. 

Reinhold Liebau

In het Saksische dorpje Leulitz neemt Reinhold Liebau in augustus 1887 afscheid van vrouw en kinderen en reist per trein naar Antwerpen om zich in te schepen voor Amerika. Hij wil er een boerderij kopen. Als een van de zeer weinigen houdt Liebau een dagboek bij, waardoor zijn migratieverhaal tot in detail bewaard is gebleven. Op Antwerpen Centraal wordt hij opgewacht door een bediende van hotel Stadt Frankfurt, waar meer Duitse landverhuizers verblijven, veelal Joden. Liebaus treinkaartje wordt omgezet in een scheepsticket en een treinticket voor Amerika. In het hotel eet hij vermicellisoep, stoofvlees met pruimen en brood, daarna loopt hij in de stationsbuurt langs winkeliers en straatventers die reisbenodigdheden aan migranten proberen te slijten. De volgende ochtend wandelt Liebau met honderd hotelgenoten naar de haven, waar zich een enorme menigte heeft verzameld. Na een vluchtige medische controle in de openlucht mag hij aan boord. ‘Nu begon het dringen opnieuw omdat iedereen eerst wilde zijn, en het roepen, duwen en schreeuwen leek zonder einde, en de kinderen zagen het meeste af. Toen ik aan mijn geliefden thuis dacht, vulden mijn ogen zich met tranen. Zou ik hen ooit terugzien?’ Liebau komt veilig aan in Amerika en slaagt erin een boerderij te kopen in Wisconsin. Na twee maanden keert hij terug naar Leulitz om zijn gezin op te halen. Zijn kleinzoon trouwt in 2008 met een medewerkster van het architectenbureau dat de Red Star Line-loodsen renoveert. Zo belandt Liebaus dagboek in het museum. 

Albert Einstein

Een goede klant van de Red Star Line is de jonge fysicus Albert Einstein. Hij reist op uitnodiging een paar keer naar Amerika om er lezingen te geven en onderzoek te doen. Begin december 1930 arriveren hij en zijn vrouw onder grote mediabelangstelling per trein vanuit Berlijn in Antwerpen en brengen er de nacht door (in aparte kamers; Einstein snurkt) in een hotel. De volgende dag gaat het op de Belgenland naar Amerika. In de eerste klasse studeert hij kwantumfysica, speelt viool onder begeleiding van een pianist en voert technische discussies met zijn wiskundige assistent. In maart 1933 schrijft Einstein aan boord van de Belgenland op de terugreis naar Europa zijn ontslagbrief voor de Pruisische Academie van Wetenschappen; hij wil niet meer terug naar Duitsland, nu Hitler aan de macht is gekomen en al zijn bezittingen door de nazi’s in beslag zijn genomen. Na aankomst levert hij op het Duits consulaat in Brussel zijn paspoort in en krijgt permanent politiebewaking vanwege doodsbedreigingen. In het najaar krijgt Einstein een aanbod van de universiteit van Prince-ton, New Jersey. Na eerst in Londen geld te hebben ingezameld voor Joodse vluchtelingen, vertrekken hij en zijn vrouw in Southampton met de Westernland voorgoed naar Amerika. Ditmaal reizen ze, uit solidariteit met de vele Joodse vluchtelingen aan boord, toeristenklasse in plaats van eerste klasse.