Op basis van de in het kader van de Wob-procedure gepubliceerde correspondentie en aan de hand van een groot aantal intensieve gesprekken met betrokkenen hebben we een tijdlijn opgesteld en in het verlengde daarvan doen we een aantal aanbevelingen.
Het beeld dat de minister, ministerie en partij de ruimte zou hebben gekregen om aanpassingen in de film over Kaag door te drukken, is hardnekkig. Dat wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de toon en inhoud van de mailwisseling tussen producent, maker en het team rond Kaag.
In het onderzoek stond de vraag centraal of bij het maken van de documentaire over Kaag journalistiek-ethische normen zijn overschreden. Wat dat betreft sluiten we ons aan bij het eerdere oordeel van de ombudsman van de NPO. Er is ook wat ons betreft geen sprake geweest van beïnvloeding door ministerie of partij die de journalistieke grondregels heeft geschonden. Ook van invloed door ministerie of partij op de uiteindelijke uitzenddatum van 3 januari is ons niets gebleken.
Wél is er op een aantal momenten buitengewoon onhandig gecommuniceerd en hadden maker en producent hun grenzen veel duidelijker moeten aangeven. De interne communicatie bij de VPRO en de communicatie tussen VPRO, producent, ministerie en partij is voor verbetering vatbaar. Ook zijn er vanuit de producent mails verstuurd zonder dat zij zich voldoende rekenschap hebben gegeven van de impact daarvan en waarvan de VPRO pas achteraf kennis heeft genomen.
Verder was het verstandiger geweest als producent en maker van begin af aan helder waren geweest over de status van de viewing door Kaag en haar team. Afspraken daarover hadden schriftelijk moeten worden vastgelegd zodat maker en producent iets hadden om op terug te vallen. Er is te lang op vertrouwd dat het wel goed zou komen.
De VPRO en de producent waren zich onvoldoende bewust van het politieke krachtenveld waarin ze terecht waren gekomen toen Kaag zich had gekandideerd als lijsttrekker.
Terugkijkend zijn zeker fouten gemaakt maar zoals gezegd is hier eerder sprake van een opeenstapeling van onhandigheden, verkeerde inschattingen en een zekere mate van naïviteit dan van het overschrijden van journalistieke grenzen. Wij hebben op basis van ons onderzoek geen reden om te twijfelen aan de integriteit van de maker en producent.
We doen tevens het voorstel om het redactiestatuut van de VPRO aan te vullen met een journalistieke gedragscode waaraan programmamedewerkers van de VPRO zich zouden moeten houden. Bij het opstellen van die gedragscode hebben we ons gebaseerd op de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek, de NPO-code en de code die Nieuwsuur hanteert. Het is een journalistieke code die in principe van kracht zou moeten zijn voor alle journalistieke programma’s van de VPRO. Het spreekt voor zich dat een aantal uitgangspunten uit die code zoals de bescherming van kwetsbare personen, belangenverstrengeling en onafhankelijkheid niet alleen voor journalistieke programma’s maar voor de gehele VPRO zouden moeten gelden.