‘Hier! Hiehier!’ vervolgt ze kijvend tegen de hond, ‘Ik praat toch geen Turks?!’ Ik moet denken aan mijn overleden kat: Lola. De familie-dictator. Je moest haar aaien, maar als je niet honderd procent op haar gericht was dan viel ze je aan. Wanneer ze het bezoek niet mocht, piste ze in hun tas of schoenen. Toen mijn vader, tevens haar grote liefde, de eerste computer bij ons thuis kocht en hij na een koffie- pauze terug kwam gelopen om door te werken stond zij daar. Ze keek hem strak aan, met haar kontje richting het beeldscherm, staart omhoog en piste recht achteruit. Het nieuwe speeltje was kapot.
Ondanks het toenemende urineverlies in de wasmand vanwege nierfalen hielden we het twintig jaar vloekend met haar uit. ‘Ze heeft ook een hele lieve kant’ herhaalden we, want was je ziek of verdrietig dan kwam ze op je liggen tot het weer beter ging.
De dierenarts begon over spuitjes, maar mijn moeder stapte over op de Chinese geneeskunde. De laatste demente, uitgemergelde dag ben ik Lola gaan uitlaten met een zelfgemaakt kattenriempje. Ze trok me voort als een sledehond.
Het hartje stopte liggend op de borst van mijn moeder. Het eigenwijze rotbeest in een kartonnen doos bedekt met een bloemetjessjaal had een heel zacht vachtje.
Roos Pollmann (25) schrijft, heeft eigenlijk een heel klein hartje, maar stampt rond en praat het liefst over ongemakkelijke situaties. Om de drie weken schrijft ze voor Dorst een column in de VPRO Gids.