"Moest u niet naar Sousse?" Een jonge twintiger met een stralend gezicht boven een hip moslimbaardje kijkt mij en mijn moeder aan. We hadden net het Romeinse colosseum in El Djem bezocht en we moesten rennen om de trein te halen. Een trein vol lokale vakantiegangers en hun vierkante geweven plastic vezeltassen, op weg naar hun zomerstek aan de Golf van Hammemet, Tunesië.
De man aan het loket had gezegd dat we moesten opschieten want de trein reed al binnen. Mijn 58-jarige moeder had vervolgens tijdens het rennen haar kuitspier verrekt en daar ging na het instappen even alle aandacht naar uit. Een kleine smet op onze rondreis door Tunesië, het land dat ik als baby verliet en na 32 jaar plezierig kennis mee maak.
Zo komen we erachter dat het colosseum van El Djem de grootste in zijn soort is, na dat van Rome uiteraard. Ook anno 2012 blijft het een spectaculair gegeven, zo’n gigantisch bouwwerk half in de woestijn. En de mozaïeken in het museum van dit twintigste eeuwse stadje overstijgen op hun beurt die van Sousse en het Bardomuseum van Tunis.
Terug in de trein. “Oui, on veut aller a Sousse.” Ja dat had de jongeman al begrepen. Hij begint te gebaren: meekomen, we hadden het station al gemist. “Maar we hebben geen station Sousse gezien…” Dat klopte, we hadden in een voorstad moeten uitstappen. De volgende stop was namelijk het eindstation voor alle lokale vakantiegangers, anderhalf uur verder boemelen. De jongeman, die we voor het gemak maar Soufian noemen omdat die naam veel voorkomt in dit Noord-Afrikaanse land, houdt de conducteur staande.
Die snapt de situatie en loopt het dichtstbijzijnde balkon op, opent een bedieningskastje en draait aan de knoppen. Er gebeurt niets, de trein reageert niet op de ingedrukte signalen. Dan gaat het rap, Soufian en de conducteur snellen richting machinist. Ik ren achter de mannen aan om ze niet uit het oog te verliezen en houd tegelijkertijd mijn moeder in de gaten die door het gangpad strompelt over de vakantiebagage van de passagiers.
De hulp van Soufian is warm en welgemeend. Zoals al vaker op deze reis die we met openbaar vervoer maken, ontmoeten we een zelfbewuste, alerte en attente houding. Ergens vatten we een spoor van trots bij Soufian op. Niet het soort misplaatste trots dat je in toeristisch Egypte of Jemen tegen kunt komen. Deze trots is onbaatzuchtig. Misschien is het een soort eigenwaarde dat mensen na een succesvolle volksopstand ervaren.
Op een verlaten dorpsstation stopt de intercity tussen Sfax en Hammamet. Deze trein stopt hier nooit. Er stappen twee Europese vrouwen uit, de reizigers in de trein hebben plezier. De Europese vrouwen hoeven nu slechts vijftien kilometer terug te rijden met een taxi collective. De jonge vrouw kijkt nog om naar het balkon waar ze uit de trein is geholpen. Hartelijk zwaaien zij en de Tunesische twintiger naar elkaar tot de trein uit zicht is. Merci, shoukran.