Toen ik in 1990 in Sarajevo was, ben ik bekeerd. Niet direct tot de Islam, maar wel bekeerd van mijn vooroordelen tegen die godsdienst. Een ontmoeting die daarbij centraal stond, was die met Haris Silajdžić. Later zou Silajdžić een gewichtige rol spelen in de Bosnische politiek en het tot minister-president en president brengen, maar toendertijd was hij nog docent aan de universiteit. Eén van de talloze intellectuelen die zich in het post-communistische Oost-Europa op de politiek stortten. Silajdžić fungeerde als woordvoerder en tolk van Alija Izetbegović, de voorzitter van de moslimpartij SDA. Eigenlijk was ik gekomen om een interview met Izetbegović te maken, maar omdat die nog een afspraak had, praatte ik zolang met Silajdžić. Uiteindelijk werd het een gesprek van meer dan drie uur.
Silajdžić vertelde mij over Bosnië en over de bijzonderheden van de Islam in zijn land, maar ook over zijn eigen leven. Zijn tijd in Libië en zijn literaire ambities. Die waren voor hem belangrijker dan de wetenschap of de politiek. Vol trots liet hij mij een kort verhaal zien, dat kort geleden in een tijdschrift publiceerd was. Omdat wij zoveel tijd hadden, bracht hij mij ook nog de beginselen van het Arabische schrift bij. Behalve voor geschiedenis was hij nl. ook docent voor Arabisch. Hoewel het enkel een informeel gesprek was, veranderde het toch mijn beeld van de Islam op ingrijpende wijze. Voor het eerst besefte ik dat er ook modern denkende en tolerante moslims zijn, en dat de Islam een Europese godsdienst is.