De recente lancering door NASA van het ruimtevehikel Curiosity en de behouden landing ervan op de planeet Mars leek wel een eerbetoon aan de kort daarvoor (op 6 juni , 2012) overleden Ray Bradbury, science-fiction schrijver en dichter, die al in 1950 zijn beroemde The Martian Chronicles had gepubliceerd. Daarin volgt hij een aantal Amerikaanse gezinnen uit Ohio, Alabama en Californië, die in 1999 naar Mars emigreren en daar tot hun stijgende verbazing merken dat ze er, hun beste bedoelingen ten spijt, niet welkom zijn en door de oorspronkelijke bewoners worden beschouwd als kolonisatoren. Een niet door reserves gehinderd en naief ten uitvoer gelegd optimisme, gevolgd door diepe teleurstelling en tenslotte de melancholie over de onafwendbaarheid van de fatale afloop - ook in The Martian Chronicles zijn dat de kenmerken al aanwezig die Bradbury’s superieur geschreven verhalen uit de gebruikelijke sf-trash naar de literatuur tillen. De bezegeling daarvan was het contract dat The New Yorker hem aanbood voor exclusief eerste lezing van wat hij in het vervolg zou publiceren.
Christopher Isherwood en Aldous Huxley beschouwden zich als zijn ontdekkers. (En mijn leraar Engels in de eerste klas van het toenmalige Haarlemse lyceum, meneer Jacobs, die hen wat mij betreft voor was.)
Maar Bradbury had zichzelf al ontdekt in eerdere verhalen, waarvoor hij zijn materiaal en hun personages o.a. opdeed bij rondtrekkende kermissen. De gloed, die hij eraan wist te verlenen, was de weerkaatsing van andere schrijvers en dichters. De titel van zijn bundel The golden apples of the sun (1953) kwam uit een gedicht van W.B. Yeats:
…And pluck till time and times are done
The silver apples of the moon,
The golden apples of the sun.
Het zilveren licht van Yeats’ maan had Bradbury evenmin ongebruikt gelaten. In de eerdere verhalenbundel The illustrated man (1951) bescheen het de tatoeages van de titelfiguur, die in dat maanlicht stuk voor stuk tot leven kwamen om zo het snoer van verhalen te vormen waaruit de bundel was opgebouwd.
In 1956 schreef Bradbury het scenario voor John Huston’s verfilming van Melville’s Amerikaanse klassieker Moby Dick. Tien jaar later verfilmde Francois Truffaut de Bradbury-novelle Fahrenheit 415 (1953). Het verhaal is genoemd naar de temperatuur waarin papier ontvlamt en handelt over de techniek waarmee een (anoniem) totalitair regime alle literatuur zal uitroeien. In Truffaut’s verfilming werd de nabije beangstiging van het oorspronkelijke verhaal overtuigend om zeep geholpen door de potsierlijk aangebrachte sf-parafernalia, die Bradbury juist altijd had vermeden.
Ik verloor Bradbury in de loop der jaren niet uit het oog, zoals je vanuit de verte een vriend van vroeger volgt en in 1992 kreeg ik de kans hem te spreken voor mijn televisiedocumentaire De uitvinding van Amerika (IKON).
Wat hij toen vertelde, schoot me weer te binnen bij het horen van het bericht van zijn dood. Het ging over een rondtrekkende kermis, die was neergestreken in het stadje van zijn jeugd.
Hij maakte er kennis met alle attracties en toen riep de meest fascinerende, ene Mister Electrico hem bij zich. 'Ik was nog onder de indruk van de begrafenis, die ik net had bijgewoond,' zei Bradbury, 'en misschien zag Mr. Electico dat aan me. Hij keek me doordringend aan, hief zijn toverstaf en stuwde plotseling een (zwak)stroomstoot door me heen. Mijn haar vloog stijl overeind, mijn wangen kregen een vurige blos en Mister Electrico zei plechtig:'You’re gonna live forever!'
Bradbury leunde achterover en besloot met:'You see…'
Wat een treffend motto achteraf voor de Dode Dichters Almanak en wat jammer dat ik voor het gebruik ervan op Ray Bradbury’s dood had moeten wachten.