VPRO's Kerstverhalen 2014

'De geur van sudderend vlees en aardappelkroketten die al enige tijd vanuit de keuken de woonkamer in dreef, werd plots vergezeld van een ijzige onderstroom.' De tweede week vol met VPRO Kerstverhalen wordt geopend door Ivo Victoria, de in 2002 naar Amsterdam geëmigreerde Antwerpenaar die in 2014 zijn derde roman 'Dieven van vuur' uitbracht.

Sniper


De geur van sudderend vlees en aardappelkroketten die al enige tijd vanuit de keuken de woonkamer in dreef, werd plots vergezeld van een ijzige onderstroom. Zelfs de mannen aan tafel rilden kortstondig waarbij ze snel de ene schouder na de andere optrokken en weer lieten zakken, en drukten hun ruggen stevig in de gevoerde leuning van hun stoelen. De moeder kwam de kamer binnen alsof ze de kilte op de hielen zat. Ze knikte naar de vader en de oom, en maakte daarbij het bekende gebaar met de wijs- en middelvinger, die ze voor haar getuite lippen hield. ‘Hij is buiten, roken.’

‘En hoe gaat het er verder mee?’ vroeg de oom meteen.

‘Goed,’ zei de vader.

‘Doet hij nog iets? Gaat hij naar school? Heeft hij plannen?’

‘Hij wil graag een geweer,’ zei de moeder terwijl ze haar stoel aanschoof en knipogend de rest van het gezelschap af ging, dat genoot van de pompoensoep.

‘Een geweer?’

‘Al zijn vrienden hebben een geweer,’ zei de vader.

‘Een sniper,’ zei de moeder.

‘Seb? Een sniper?’

‘Nee, het geweer,’ zei de moeder. Daarna, luider: ‘Iemand nog soep?’

‘Is dat wel goed voor hem?’ vroeg de oom.

‘Och,’ zei de moeder. ‘Echt niet? Niemand?’

‘Wij zouden al lang blij zijn als hij weer eens wat vaker buiten komt,’ zei de vader. De moeder knikte. ‘Hij is achttien. Je kan hem niet tegenhouden. En het is belangrijk dat hij niet geïsoleerd raakt.’

‘Zeker, zeker,’ zei de oom. Hij zat met zijn rug naar de kerstboom, voor de vader en de moeder in kleurrijk tegenlicht gehuld dat zijn uitdunnende haren en zijn gelaat een bepaalde gloed meegaf die samen met hun verweerde hoop weerspiegelde in hun ogen. De rest van het gezelschap scheen niets op te merken.

‘Tja,’ zei de oom. ‘Ik veronderstel dat dit de prijs is die we betalen voor die godverdomse vrede die nu al meer dan een halve eeuw de westerse wereld teistert.’ Hij keek met een vermoeide grijns de kamer rond. De vader knikte ernstig. De moeder keek achterom, in de richting van de keuken, of zocht oogcontact met de andere gasten terwijl ze gebaren maakte die afwisselend ‘Alles goed?’ of ‘Het hoofdgerecht komt eraan!’ betekenden.

‘Die vrienden van hem. Waar schieten die op?’ vroeg de oom.

‘O, op elkaar,’ zei de moeder.

‘Elkaar?’

‘Ja, het is misschien een beetje raar.’

‘Mja,’ zei de vader. ‘Na dat geval met dinges, hoe heet hij, Stijn? Daarna hebben ze allemaal brillen en helmen gekocht.’

‘Ah ja,’ zei de oom.

‘Maar Seb wil geen bril of helm,’ zei de moeder.

‘Nee, Seb niet,’ zei de vader. ‘Hoe zei hij het ook alweer, schat? Wat voor zin heeft het om raak te schieten als…’

‘…als de ander niks heeft,’ vulde de moeder aan. ‘Of zoiets. Als je niet gekwetst kunt raken is het ook niet spannend. Zoiets. Hij zei het mooier.’

‘Ja, onze Seb zegt niet veel maar soms komen er dingen uit… Hé schat?’

‘Ja, dus nu krijgt hij van ons zo’n geweer, voor kerst.’

‘Voor kerst,’ zei de oom. ‘Het feest van de vrede.’

‘Haha,’ zei de vader. ‘Touché.’

De moeder stond op, giechelend, en zei: ‘Wij zijn toch niet gelovig. Allez mensen, jullie gaan mij toch niet met al die soep laten zitten?’

En met een stralende glimlach nam ze enkele lege soepkommen in ontvangst en liep de warmte van de keuken tegemoet terwijl ze de kilte achter zich aan sleepte.

Achter het huis ligt de tuin: een vrij lange, smalle strook gras, langs een zijde afgezoomd met diverse soorten bloemen en kruiden. Wanneer Seb de schuifdeur van de keuken opent, en een stap naar buiten zet, gaat er licht aan. Helwit, hallogeen. Seb loopt door tot helemaal achterin. Bij de houten schutting, waarin een deur zit die toegang biedt tot het steegje dat achter de tuinen door loopt, steekt hij een sigaret op. Zo staat Seb daar, een keer of vijf per avond, buiten het bereik van de hallogeenlamp of de straatverlichting. Ondertussen bestudeert hij de hemel die vanuit deze plek bekeken altijd donkerder en leger lijkt te zijn. Wanneer zijn sigaret op is, gooit hij de brandende peuk over de schutting de steeg in en gaat weer naar binnen. Op een week tijd gooit Seb zo een stuk of veertig brandende peuken over dat hek. Het is een donkere steeg, bijna niemand maakt er gebruik van. De peuken vliegen door de duisternis als miniatuur vuurpijlen, soms springt er een vonk af wanneer ze de grond raken. Dat kan Seb niet zien. Hij schiet gewoon die peuken over de schutting. Soms lijkt het alsof hij hoopt dat hij iemand zal raken.