‘Het is allemaal per ongeluk gebeurd,’ zegt Auke Hulst. Hij zit aan de keukentafel op de zolderverdieping van het zeventiende-eeuwse pand waar hij woont. Het interieur draagt de sporen van een recente verbouwing, alsof hij de bezem door z’n leven heeft gehaald. De ramen staan open en stadsgeluiden stijgen op van beneden: cirkelzagen, de verre bel van een tram, een ambulance. Boven de daken zeilen helderwitte wolken over. Alles is op weg.
‘Ik ging naar Amerika met het uitdrukkelijke idee om nou eens niet aan een boek te werken,’ zegt Hulst. ‘Ik had het manuscript van En ik herinner me Titus Broederland net ingeleverd en daar maakte ik me ernstige zorgen over.’
En de nieuwe roman was niet het enige wat hij probeerde te ontvluchten. Want niet alleen het manuscript, maar ook z’n vriendin was de deur uit. De onrust die dat opleverde, dreef hem weg van de zolderverdieping, de stad uit, het land uit, het continent af: weg.
Alleen zijn gitaar mocht mee, en zijn microfoons en zijn laptop. Hij ging deze keer niet voor de literatuur, maar voor die andere kant van zijn bestaan: de muziek. Zijn plan was al reizend van motel naar motel nummers te componeren en op te nemen. En dat heeft hij ook gedaan.
Maar de cd die het heeft opgeleverd is niet in een kaal hoesje terecht gekomen, maar in een boek. ‘Het is een veelkoppig monster geworden,’ constateert Hulst tevreden. ‘Een reisdagboek, songteksten, muziek en essays over de dood. En al die dingen zijn aan elkaar geknoopt, alles houdt elkaar een beetje vast.’
Motel Songs is een reisboek geworden in de puurste vorm; niet alleen een reis in de ruimte – in dit geval dwars door de VS – maar ook een reis naar binnen, een interne reis. Een ongezochte reis, een inzicht dat hem inhaalde en overviel. ‘Ik kon het kwartje bijna horen vallen.’