‘Eigenlijk blijf ik liever thuis, ik ben helemaal niet zo’n reiziger.' Toch reisde Thomése eind 2010 naar Israël en de Palestijnse gebieden. Een reis waarover hij het boek 'Grillroom Jeruzalem' schreef, dat nu genomineerd is voor de Bob den Uyl Prijs.

In Grillroom Jeruzalem wisselen bespiegelingen over de absurditeit van het land zich af met droge beschrijvingen van de gebeurtenissen binnen het gezelschap, dat hij omschrijft als ‘het reguliere plukje gasten van een doordeweekse talkshow op tv’ of als ‘een nogal decadent romantisch gezelschap dat beter thuishoort in Flauberts liederlijke betoverende Voyage en Orient’. Thomése kiest de afstandelijke positie van de cynische schrijver die niet onder stoelen of banken steekt dat hij de trip eigenlijk onzinnig vindt. ‘Wat heb ik er mee te maken?’ schrijft hij. De berichten over Israël behoren tot ‘het soort nieuws dat al sinds-ik-weet-niet-meer-zo-lang niet meer tot me doordringt.’ Thomése: ‘Ik ben meegegaan omdat ik er een verhaal in zag. Eerst was namelijk het plan om met kerst te gaan. Kerstmis in Bethlehem met Jan Siebelink, Antoine Bodar en Rosita Steenbeek, dat wilde ik toch niet missen,’ grinnikt hij. ‘Eigenlijk is dat ook wel een beetje in de geest van Bob den Uyl: de lulligheid van een situatie waar je machteloos in wordt meegevoerd. Met die gedachte begon het.’

Buitenstaander
In vijf dagen bezoekt het gezelschap de toeristische hoogtepunten in Telaviv, Bethlehem, Jeruzalem (‘the greatest poppenkast on earth’) en de joodse nederzettingen Hebron en Ramallah, met tot slot ‘een dagje Gaza’. Dat allemaal in een gepantserde touringcar. Of, zoals Thomése het beschrijft: ‘ramptoeristen in een mini-bus’. ‘Wat me vooral interesseerde,’ vertelt hij, ‘is dat iedereen denkt alles af te weten van de situatie daar, en er een mening over heeft. Een hele felle ook.’ Enerzijds heeft dat volgens hem te maken met alle religies die vertegenwoordigd zijn in het gebied. ‘Het kenmerk van een religie is dat ze haar gelijk van de daken wil schreeuwen.’ De andere partij, de media, weten volgens Thomése ook alles al. ‘Als ze een mooi beeld hebben is het al genoeg.’ Tegelijkertijd heerst er onverschilligheid onder de nieuwsconsument, vindt hij. ‘Nieuws over Israël is er altijd, het is een soort achtergrondbehang in de krant. Hoe komt het dat het langs je heen gaat? Dat vind ik interessant. Ik ben niet gelovig, en ik ben ook niet zo’n krantenlezer, dus het was een soort vloeken in de kerk. Dat leek me een goede positie om vanuit te schrijven, als iemand die daar helemaal niet thuishoort: een buitenstaander.’

Thoméses voorbeeld daarin waren de reisverslagen van George Orwell, vooral Hommage to Catalonia (1938), waarin hij zijn ervaringen in de Spaanse burgeroorlog beschrijft. Thomése: ‘George Orwell was een geëngageerde Britse sociaal-democraat met een duidelijke visie. Pas in Spanje merkte hij hoe complex dit conflict was en hoe weinig verheffend zijn linkse kameraden, die uit alle windstreken naar Catalonië waren gekomen, zich gedroegen. Hoe weinig thuis hij zich voelde tussen mensen die hij zijn geestverwanten noemde. Deze onzekerheid tussen al die zekeren vind ik zeer herkenbaar.’

Het gezelschap bezoekt een aantal vluchtelingenkampen. Wat betekent deze term in dit land, vraagt Thomése zich af. ‘Wij kunnen natuurlijk nooit naar een kamp kijken zonder aan concentratiekampen te denken. Het is een rare situatie: je bent in Israël en bezoekt kampen die bewaakt worden met wachttorens, door Israëliërs. Die metaforiek van de Tweede Wereldoorlog zie je daar terug, maar verder lijken die kampen helemaal niet op concentratiekampen, want er zijn geen gaskamers, geen verbrandingsovens. Ze lijken ook meer op een woonwagenkamp, mensen kunnen er uit. In tegenstelling tot Gaza, waar het strikgenomen geen kamp is, maar toch wel een kamp is omdat niemand eruit mag en iedereen wordt doodgeschoten die een foute beweging maakt. Die metafoor van het kamp vind ik interessant om te ontrafelen. In hoeverre ben je bevooroordeeld en ligt je beeld van slachtoffer en dader door dit soort taal al klaar?’

Tv-ploeg

Ondertussen ligt steeds de door Thomése zo vermaledijde tv-ploeg op de loer. Het team is meegereisd om voor het actualiteitenprogramma Altijd wat verslag te doen van de reis, maar volgens Thomése gaan ze te veel mee in de pro-Palestijnse propaganda van de faciliterende hulporganisatie. ‘Aan het eind van elke dag moesten we een soort dagboek-interviewtje doen, en daarbij was het wel de bedoeling dat je op een bepaalde manier aangedaan was. Maar dat ik Arafat een terrorist noem - als je niks anders kan dan schoolpleinen opblazen, moet je je toch laten nakijken - hebben ze er uit geknipt.’ De NCRV was het niet eens met Thoméses kritiek, en schreef op haar site dat er geen censuur is gepleegd, maar dat de videodagboeken door de lengte niet integraal uitgezonden konden worden. Thomése: ‘Ik zal nooit meer lid van die omroep mogen worden, vrees ik.’

Zijn reisgenoten Steenbeek, Siebelink en Bodar zijn duidelijk emotioneler dan Thomése over de plaatsen die ze bezoeken. Wie op uitzendinggemist de aflevering van het NCRV-programma terugkijkt, ziet dat ze er niet voor terugdeinzen om grote woorden te gebruiken om de Israëlische politiek te veroordelen. Thomése daarentegen, zit steeds een beetje ongemakkelijk voor de camera, rommelend met een bierflesje. In Grillroom Jeruzalem schrijft hij: ‘Het is maar goed dat mijn reisgenoten zich zelf zo goed neer kunnen zetten. Grillroom Jerusalem. Starring: Rosita Steenbeek & Jan Siebelink. Also starring Antoine Bodar. Laat mij alsjeblieft het scenario maar schrijven.’ Hij heeft ze de drukproef laten lezen, vertelt Thomése. ‘Ze konden er wel mee leven, geloof ik. Het was niet mijn bedoeling om ze een rotgevoel te geven. Dit was het gewoon. Als je eerlijk bent is dat niet altijd prettig. Ze weten ook wel dat ik een bepaald soort humor heb, die niet bepaald vleiend uitpakt. Ik vind het trouwens prettige mensen om mee te reizen. Ik zou bij wijze van spreken wel nog een keer ergens met ze naartoe kunnen.’

Marsmannetjes
En dan bezoekt het gelegenheidsgezelschap Gaza. Het hermetisch afgesloten gebied komen ze binnen via een lange corridor, een soort sluis waarin de deur naar Israël sluit voordat die naar het Palestijnse gebied opengaat. In een gepantserde VN-auto rijdt het gezelschap door de smalle, overbevolkte straten vol afbraakflats en loerende Gazanen en bezoeken ze een school. ‘Door het kogelvrije glas bekijken we de aapjes van Gaza. Ik heb er moeite mee te beseffen dat dit echt bestaat’ schrijft Thomése. Hoe cynisch en afstandelijk Thomése ook probeert te blijven, in Gaza wordt ook hij bevangen door onbegrip en schaamte. ‘Je staat oog in oog met vernederingen,’ zegt hij. ‘Het is ook zo raar ideologisch gevuld allemaal, waardoor de Palestijnen moslims worden, en moslims zijn een soort marsmannetjes die ons komen vernietigen, dat zijn geen mensen meer. Maar als je daar bent, dan zie je mensen die je bij ons ook tegen kunt komen. Gewoon mensen die ook helemaal niet door dat geloof worden overheerst, maar die enorm getreiterd en vernederd worden. Het is heel onprettig om daar zo als toerist bij te staan.’

De Gazanen zijn zelf ook geen lieverdjes, benadrukt hij. ‘Je ziet het nieuws van door de Israëlers vermoorde Gazanen, maar de Gazanen hangen elkaar ook op. Er vallen veel meer slachtoffers door Gaza-broeders dan door Israëlische hand. Ze maken elkaar af, er is daar gewoon een burgeroorlog gaande. Het zijn niet alleen maar slachtoffers.’ De reis heeft ‘best heftig’ op hem ingewerkt. ‘Je bent toch in een land dat je hele leven kapot maakt. Daar zijn Israëliers ook woedend over. En er zijn Israëliërs die zich bedreigd voelen, die denken “de hele wereld wil ons vernietigen.” Iedereen leeft daar in een soort existentiële angst voor vernietiging en vernedering, en een oplossing is er niet.’

Onwetendheid

Op een van de eerste pagina’s van Grillroom Jeruzalem schrijft Thomése dat hij terechtgekomen is op ‘het dichtstbeschreven stukje aarde’ en dat hij niet de illusie koestert dat hij er nog iets aan toe te voegen heeft. Toch is hij blij dat hij er geweest is en dat hij er over geschreven heeft. ‘Ik heb niet de illusie dat ik iets kan zien dat een ander niet gezien heeft. Ook daar niet. Maar ik denk dat ik wel een toon, een bepaalde houding heb toegevoegd. Als schrijver koester ik een zekere onwetendheid en naïviteit, dat is mijn kracht. Schrijvers hebben het vermogen om die onwetendheid en hun zoektocht naar iets dat ze nog niet weten in taal te vatten, dat geeft ze een voorsprong. De formulering is heel belangrijk. Voor de meeste mensen is taal een vehikel, maar voor een schrijver is de taal het ware reizen. Alleen al het feit dat dit boek niet is in te delen in pro- Israël of pro-Palestijns, maakt het al een aanwinst, denk ik. Bijna alles wat je leest is faliekant voor of tegen, daar kan ik wat aan doen. Ik wil niet gaan collecteren voor zielige Palestijntjes, dan zou ik me nog opgelatener voelen. Wat literatuur moet doen is de taal terugveroveren op het tuig.’

Sinds hij terug is volgt hij het nieuws over Israël wél. ‘Als ik nu over Gaza lees, dan zie ik het allemaal voor me, en dan ken ik er mensen bij. Ik ben ook wel anders over de situatie gaan denken. Het is veel gecompliceerder dan je je kan realiseren. In nieuwsberichten gaat het toch altijd over vruchteloze onderhandelingen en doden worden bijgehouden in een soort cricket-tellingen waar je de spelregels niet goed van kent. Maar dat geschiedenis en persoonlijke geschiedenis daar inwisselbaar zijn, dat realiseer je je minder als je de krant leest.’