‘Ik reis niet graag, het liefst zit ik thuis bij de katten’ vertelt Detlev van Heest. Interviewer en geinterviewde fietsen door Hilversum, waar de Bob den Uyl Prijs-genomineerde als parkeercontroleur werkt. ‘Als we op kantoor de vakanties moeten invullen, zet ik mijn naam er nooit bij. Dan vragen ze: “Waar ga jij dan naar toe?” en dan antwoord ik: “Ik ga naar Hilversum.” Ik ben altijd buiten, en altijd bruin. Ik ga elke dag met vakantie.’
Toch reisde de schrijver afgelopen jaren drie keer naar Japan. Daar woonde hij twaalf jaar met zijn toenmalige vrouw Annelotte, over wie hij schreef in zijn tweede boek, Pleun (2010). Het verslag van de drie Japan-reizen die Van Heest na hun scheiding maakte, is te lezen in Het verdronken land (Van Oorschot, 2011). Dit boek is nu genomineerd is voor de Bob den Uyl Prijs 2012. Het is niet voor het eerst dat Van Heest over Japan schrijft. In zijn debuut De verzopen kat en de Hollander (2010) portretteerde hij de bewoners van Nieuwloofwijk, zijn buren in Tokyo, wiens namen hij ook vertaalde naar het Nederlands. In Het verdronken land lezen we hoe nu gaat met onder meer zijn oude buurman meneer Zevenzeeën, de miskende kunstenaar Dorpsbroek en Heiland, schrijver van palindromen. En met al hun katten en honden. Van Heest: ‘Ik ben heel gevoelig op het punt van dieren.’
Vluchtgedrag
Het boek bestaat uit drie delen, naar de drie reizen die de schrijver maakte in 2009 en 2011. Tijdens de eerste, tot mislukken gedoemde reis neemt Van Heest zijn nieuwe vriendin Adèle mee naar mensen en oorden die hij dankzij zijn ex kent. Het wordt een tocht door zijn eigen verleden. ‘Ik ben een dier dat terugkeert naar dezelfde plaatsen, langs vast routes,’ schrijft hij. ‘Zo houd ik mijn verleden vers.’ Van Heest is een meester in droogkomische dialogen en niets ontziende details. ‘We rijden onder de zee. Even later bereikt de trein het hoofdeiland. Mijn linkermondhoek is uitgedroogd. Vannacht zal ik wel hebben liggen kwijlen.’ In dit eerste deel is hij allesbehalve een gezellige reisgenoot voor zijn vriendin. Bij de geslachtsgemeenschap moet hij aan zijn ex denken om te kunnen klaarkomen. Van Heest: ‘Die reis was een deceptie. Je moet niet teruggaan naar de plaatsen waar je gelukkig was. Dat geluk vind je daar niet meer. Wonder boven wonder vond Adèle het een mooi boek. We zijn trouwens al een tijd niet meer samen,’ vertelt hij, terwijl hij een bon uitschrijft voor een auto die geen parkeerkaartje heeft. Nummer achttien vandaag, ‘een normale oogst’.
In maart 2011, vlak na de tsunami en daaropvolgende kernramp, en in oktober 2011 reist Van Heest opnieuw naar Japan. Dit keer alleen. Hij bezoekt ook dorpen op 20 kilometer afstand van de kerncentrale in Fukushima. ‘Ik had een ontzettende aversie tegen die exodus van buitenlanders uit Japan. Dat doe je niet. Zelfs Amerikaanse militairen werden gerepatrieerd. Je moet niet weggaan als het moeilijk wordt of gevaarlijk. Ik kan niet tegen vluchtgedrag, maar ik ben zelf iemand die tot vluchten neigt. Alleen vlucht ik naar voren, ik ben een zalm die tegen de stroom op zwemt. Adèle zei: “Je loopt daar alleen maar je vrienden voor de voeten, niemand zit op je te wachten.” Mijn terugkeer naar Japan was, denk ik, een primaire uiting van solidariteit met mijn vrienden daar.’
Haaruitval
Het leven van die vrienden, evenals dat van andere Japanners die hij ontmoet, blijkt verrassend weinig veranderd sinds de ramp. Ze eten zonder problemen radio-actieve komkommer, rijst en vis en de haaruitval van de zoon van meneer Zevenzeeën wordt een groter probleem geacht dan het feit dat er een paar honderd kilometer verderop een kerncentrale staat te lekken. Dat doorleven alsof er eigenlijk niets aan de hand is, komt waarschijnlijk voort uit zelfbehoud, denkt Van Heest. ‘Je zou je gek laten maken als je ieder moment van de dag denkt: die rotzooi in het eten en in de lucht daar ga je kapot aan. Dat denk je misschien een paar dagen, maar daarna keer je terug tot de orde van de dag. Ik heb ook wel getwijfeld over perziken bijvoorbeeld.’ “Ik zet mijn tanden in de gepelde perzik. Zelden was de dood zo zoet,” schrijft hij. ‘Je beseft dat je een tijdbom gaat eten, maar het kan ook goed zijn dat die bom nooit afgaat. In de korte tijd dat ik in de nabijheid van de spookcentrale was, heb ik natuurlijk maar een fractie binnengekregen van wat de omwonenden dag in dag uit te verwerken krijgen’
Ondertussen zigzagt de schrijver door Hilversum. ‘Ik heb geen vaste route, ik ben nogal impulsief.’ Deze baan als parkeercontroleur werd hem aangeraden door een vriendin. ‘”Jij hebt toch zo’n hekel aan auto’s?” zei ze, “dan is deze vacature echt iets voor jou”’. Van Heest blijkt een coulante parkeercontroleur, die vrolijk begroet wordt op straat. Bij een verkeerd geparkeerde auto kijkt hij om zich heen of de eigenaar ergens te bekennen is. ‘Eenmaal andermaal!’ Dan ontbloot een vrouw achter het raam van het huis waarvoor de auto geparkeerd staat haar bovenlichaam, vermoedelijk om de eigenaar van de auto tijd te geven zich te melden. Van Heest grijnst: ‘Zo maak je nog eens iets mee als parkeercontroleur.’ Ondertussen komt de bestuurder van de auto naar hem toe. Geen bon.
Hakblok
Om de kosten te dekken, ‘mijn inkomen als parkeercontroleur is niet zo hoog’, schreef Van Heest tijdens zijn tweede Japan-reis columns voor Trouw. Vroeger was hij journalist; stadsverslaggever voor het Rotterdams Nieuwsblad, parlementair journalist voor Het Parool en correspondent in Brussel en later Japan voor verschillende periodieken. ‘Vanuit Tokyo moest ik over econonie en politiek schrijven, stereotype verhalen met veel uitleg, maar die onderwerpen interesseeerden mij maar matig. Ik wilde Nederlanders laten lezen waar ik voor de krant niet over mocht schrijven, over gewone mensen als de straatarme musicus Zevenzeeën en de wereldvreemde beeldhouwer Dorpsbroek. Met mijn micro- en kaleidoscopische aanpak probeer ik wat clichés over Japan, over dé Japanner, de wereld uit te helpen. Ik portretteer individuen in een heterogene maatschappij.’ De verzopen kat en de Hollander wordt nu in het Japans vertaald. ‘Mijn vertalers is zijn erg enthousiast, want zo wordt er ook in Japan niet geschreven over Japanners.’
Maar Het verdronken land is niet enkel een portret van het Japan van voor en na de ramp, het is ook een portret van Detlev van Heest: schrijver, verlaten echtgenoot, dierenliefhebber. ‘Dit boek is ook een karakterstudie van mijzelf. Ik ben ontzettend kritisch over anderen, maar ondertussen leg ik mijzelf voor de lezer op het hakblok. Mijn boek is een zelfontmaskering, zoals elk boek dat zou moeten zijn.’ Dat Van Heest inderdaad niet mals is voor zijn medemens, blijkt bijvoorbeeld aan het eind van het boek, als hij een eiland-tripje maakt met het echtpaar Zevenzeeën. Om te vissen, gebruikt meneer Zevenzeeën levend aas. Van Heest is gechoqueerd en boos, maar hij zegt niets tegen het echtpaar. ‘Ik heb geen antwoord op de vraag waarom ik verlamd onder een parasol zit met een tas vol dieren die ik kan redden als ik hun leven verkies boven een schijnvriendschap met iemand die ik nooit meer wil ontmoeten,’ schrijft hij. Van Heest: ‘Meneer Zevenzeeën vermoordde willens en wetens vijftig of zestig dieren. Daarom verbrak ik het contact, overigens zonder uitleg. Dit boek dwingt mij mijn vriendschap met hen in alle facetten te bekijken en ook mijn overreacties onder ogen te zien.’
Terwijl Detlev van Heest de bonnencomputer in zijn holster stopt, op weg naar de maandelijkse vergadering van parkeercontroleurs, zegt hij: ‘Schrijven moet uiteindelijk leiden tot zelfinzicht. Door deze reis en dit boek word ik tot zelfrelativering gedwongen. Zelfrelativering is voor mij een moeizame en pijnlijke zaak.’ Of het ooit nog goed komt tussen hem en de familie Zevenzeeën weet hij niet. ‘Ik heb erg ambivalente gevoelens bij hen. Voor meneer Zevenzeeën blijf ik ook sympathieën houden. Een paar weken geleden stuurde ik hem en zijn vrouw een bericht waarin ik eindelijk schreef wat mij dwarszat. Ik kreeg een koel antwoord. Ze begrijpen geen bal van mij. Maar dat geldt waarschijnlijk ook voor veel van mijn lezers. Ik snap zelf al zo weinig van mijzelf.’
In 'Het verdronken land' doet Detlev van Heest verslag van drie bezoeken aan Japan, de laatste twee zijn kort na de tsunami van maart 2011. Door zijn ogen – die van een zwartkijker met humor – ontdekt de lezer het Japan van na de natuurramp.