Ik was elf jaar oud en deed mee aan Kinderen voor Kinderen met het liedje Papa, doe niet zo idioot. Twee dagen voor mijn optreden kreeg ik de baard in mijn keel, het einde van mijn onbegonnen zangcarrière. Mijn uitvoering ben ik gelukkig snel vergeten, maar het liedje zelf klinkt nog vaak door mijn hoofd.
Pas twee jaar geleden kwam ik erachter waarom ik het refrein nog steeds kan meezingen; we waren al begonnen aan de stamppot andijvie toen mijn vader binnenkwam, hij ging zitten en schepte zwijgend op. Mijn zus en moeder waren druk in gesprek over de buurman die vreemd was gegaan en ik plaagde mijn broertje door zijn telefoon af te pakken en de laatste sms’jes hardop voor te lezen. Voor ons was het een normale avond. Dat veranderde toen mijn vader opkeek van zijn bord, iets wat hij normaal alleen deed om het zout te vragen.
‘De psychiater heeft autisme geconstateerd.’
Ik heb op mijn kin een litteken van mijn eerste keer scheren en ik weet alleen hoe een stropdas gestrikt moet worden door een YouTube-tutorial. Mijn meester van groep 8 hielp mij gretig met seksuele voorlichting, mijn eerste biertje kreeg ik van mijn oom en praten deed ik met mijn moeder. Mijn vader was er wel, maar concentreerde zich vaak alleen op zijn bord eten. Er was nooit ruimte voor een gesprek.
Na twintig jaar huwelijk kwam mijn moeder daar eindelijk achter, de enige uitweg voor haar was een scheiding. Eerst verliep mijn contact met mijn vader via haar:
‘Hoe is het met papa?’
‘Het gaat goed met je vader.’
Na de scheiding kon ik haar die vraag niet meer stellen.
Sindsdien ben ik één keer bij mijn vader op bezoek geweest in zijn nieuwe woning. Aan de muur van het vervallen anti-kraakappartementje hing een grote kaart; Europa, met een zwarte lijn van Groningen, waar hij woont, tot ergens onderin Frankrijk.
‘Wat is dat?’ vroeg ik hem.
‘Dat ga ik lopen, en dan slapen in een tentje.’
Het liedje van Kinderen voor Kinderen klonk weer door mijn hoofd.
Toen ik die avond thuis kwam, keek op internet naar de kaart van Europa. Mijn vader en ik begrijpen elkaar niet, we zijn te verschillend. Doordat wij nooit een vader-zoongesprek hebben gehad, of überhaupt een gesprek, weten we ook niets van elkaar.
Ik weet alleen dat mijn vader geen idioot is. Ik wel, want ik ga met hem mee.