Mijn ouders hielden geen rekening met mijn zus en mij toen we ieder jaar op vakantie naar Noorwegen gingen – er werd voornamelijk gewandeld. Vaak reden we een paar uur naar verre plekken omdat je daar volgens mijn vader nog beter kon wandelen. Urenlang stonden we met de auto stil langs de kant van de weg, want mijn moeder had een eland gezien. Daar moest een foto van gemaakt worden, anders bestond de eland niet. Mijn vader snoof regelmatig op een overdreven manier de berglucht in – ik maakte toen nog geen onderscheid in luchtkwaliteit.
Als je geluk had stond er in de oude, afgelegen vakantiehuisjes een televisie waar je met goed kijken een beeld in kon ontdekken. Schotelantennes waren schaars en meestal afgesteld op Duitse kanalen. Ik vulde de vakantiedagen met het gooien van stenen in meren en fjorden – in Noorwegen ontdekte ik wat verveling was.
De laatste vakantie samen met mijn ouders was anders. We sliepen in een groot vakantiehuis aan het Dalavatnet, een groot meer in Sogndal. Mijn buren gingen mee, alsook mijn oom en zijn twintig jaar jongere vriendin.
Die vakantie gebeurden er vreemde dingen. Mijn buurjongen en ik gluurden door de ramen van een omgebouwde boerderij waar ’s avonds laat plotseling het licht aanging – binnen zagen wij tien vreemde gestaltes omringd door kaarslicht en wierook lezen uit een groot, dik boek. Op de vensterbanken stonden talloze fijngepoetste dierenschedels.
In de kelder vonden wij naast de benzine voor het motorbootje ook een onthoofd houten Jezusbeeld. In een van de slaapkamers was achterop de lijst van een schilderij een foto van een bloedend lam geplakt. De zes kittens die bij aankomst over het erf speelden verdwenen plotseling. En toen we van de eigenaresse een rondleiding door het huis kregen, werd een kleine kamer met een vreemd symbool op de deur overgeslagen. De deur zat op slot.
Ik mocht toen we vertrokken de sleutel van het huis door de brievenbus gooien. Nog voordat ik het klepje omhoog had getild, opende de eigenaresse de voordeur. Uit haar woning hoorde ik doffe geluiden van jankende dieren. Ze was klein en op haar armen groeide een vacht van gitzwarte haren. Ze pakte de sleutel, hield mijn hand een paar tellen stevig vast en keek me met een doordringende blik aan, alsof ze me ergens voor wilde waarschuwen. Toen we wegreden zei mijn oom dat de rots aan de rand van de oprijlaan een omgekeerd kruis was.
Vaak kijk ik nog foto’s terug van die vakantie. Ik spreek erover met familie, maar het is niet genoeg. Ik moet terug naar dat vakantiehuis in Sogndalsdalen – er een week overnachten en kijken of de foto van het lam nog achter het schilderij is geplakt. Ik wil weten wat ik achter de gesloten deur van de kleine kamer vind. Of de vrouw nog leeft. Ik wil haar de vragen stellen die ik toen nog niet durfde te stellen, vragen die mijn ouders ontweken. Want in de Noorse fjorden wonen duivelskunstenaars die ontmaskerd moeten worden.
VPRO Bagagedrager nominatie 2014
Noorwegen
Wie is Jori?
Jori Stam (1987) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. In zijn familie speelt Noorwegen een belangrijke rol: zelf bezocht hij het land ruim twintig keer. Als kind ging hij met tegenzin mee op vakantie, pas als volwassene leerde hij de natuur, de rust en de cultuur te waarderen. Met de Bagagedrager hoopt hij het mysterie van een specifieke zomervakantie, inmiddels tien jaar geleden, te ontrafelen. Jori Stam is woonachtig in Amsterdam. Zijn debuutroman verschijnt in 2015 bij AtlasContact.