Het is een betrokken zomerdag, met windvlagen en buien. Herman Pleij zit aan het raam, buiten is Artis. In een huizenhoge kooi staan opgesloten ooievaars stil te wachten in de regen. Toeristen met kleine kinderen trekken sprintjes over de natte klinkers.
En dan praten over geluk.
'Als je wil kan ik dit best verbinden aan geluk,' besluit Pleij. 'Ik ben een kleine jongen, een jaar of zeven. Het is 1950 en mijn ouders nemen me vanuit Hilversum mee naar Artis. Dat was een diep geluksgevoel hoor, bij het knaapje. Een van de toppunten van het jaar.'
Het is geen eenvoudig gespreksonderwerp. Wie een beetje onderhoudend voor de dag wil komen, vertelt een verhaal waarin van alles misging, waarin het noodlot toesloeg. Een verhaal vertellen over hoe gelukkig men is, of erger nog: was, is de kortste weg naar ongemakkelijke stilte.
'Kijk, het jongetje van zeven of acht is zich er niet van bewust dat hij gelukkig is. Hij heeft een leuke dag, hij voelt zich uitgelaten, hij heeft zich erop verheugd. Terugkijkend constateer je dan: ik was gelukkig. Maar dat is een constructie achteraf.’
Geluk is een herinnering?
'Je kan achteraf geluk creëren. Als je op vakantie bent geweest, bijvoorbeeld. Je hebt het leuk gehad, maar er waren ook die onvermijdelijke vervelende momenten. Wat ga je dan doen? Je gaat de mooie momenten sublimeren. Wat waren we toen even gelukkig, zeg je dan tegen elkaar.'
Hij begint te grinniken.