Het is de vooravond van de allereerste keer dat ik ga voorlezen uit mijn boek Fijne familie. Dat verschijnt in september en dat het er nog niet is, voelt als extra druk. Een half uur krijg ik, en in die dertig minuten wil ik twee verhalen voorlezen. Die blijken te lang dus op het laatste moment moeten ze nog flink ingekort worden. En als ik merk dat verschillende stukken tekst eigenlijk best wel weg kunnen, zorgt dat weer voor nieuwe kopzorgen. Want als ze zo makkelijk geschrapt kunnen worden, waarom staan ze dan wel in het manuscript van Fijne familie dat ik heb ingeleverd?
Nog een keer lees ik het verhaal voor om te kijken of het niet te lang is. Na drie minuten word ik onderbroken en de klok stilgezet. ‘Je weet toch waar het grappig is en de mensen willen lachen. Geef ze dan ook de kans om te lachen en hou je mond dan even,’ zegt mijn vrouw. Ik zet kruisjes op de lachmomenten en neem me voor daar te pauzeren. Het gaat al stukken beter en als ik aan het einde vraag of het binnen de tijd was, blijkt dat ze de iPhone-stopwatch niet weer aangezet heeft omdat ze te druk was met haar nagels. Lekker dan. Het is al na middernacht als we besluiten dat het zo ‘wel goed is.’ Ook omdat mijn stem er geen kracht meer voor heeft.
Na een halve nacht wakker liggen zijn de zenuwen niet afgenomen, maar is mijn stem wel weer hersteld. Snel een paracetemolletje tegen de spanningshoofdpijn en dan nog even het draaiboek van de Literaire Controle Quiz, een ander programma-onderdeel dat ik verzorg doornemen.
Daarna controleer ik zes keer of ik alles bij me heb en vertrek. Op de fiets naar de Nes bedenk ik me hoe sneu het zou zijn als ik nu door een bierfiets met toeristen zou worden geschept. Aan de andere kant, het zou wel een hoop stress schelen. Even later zie ik op de Raadhuisstraat een bierfiets vol toeristen, maar die heeft het niet op mij gemunt. Bij het begin van de Nes staat een verkeersregelaar die mijn vraag naar valetparking voor mijn fiets negeert, maar mij er wel doorlaat. Verschillende collega’s vragen zonder ironie of ik er klaar voor ben. Nee dus, maar er is geen weg terug meer. Zo nonchalant mogelijk loop ik semi-geroutineerd even naar ‘mijn’ zaal en beweeg de microfoon een paar keer en roep ‘hallo, welkom’ en ‘test, test.’ Alles werkt, en mijn stem is er nog. De zenuwen zakken een beetje en de charmante zaalwacht Dini spreekt me moed in. Ik voel snot, het is niet anders, en het blijkt dat ik zonder zakdoek van huis ben gegaan. Dat komt zelden voor. Dini biedt me haar rode katoenen zakdoek aan en die snuit ik vol.
Vijf minuten voor aanvang zitten er pas tien mensen in de zaal. Als de deuren sluiten zit de zaal gelukkig vol. Na een superaardige introductie van Dini begin ik. Kort vertel ik wat ik ga voorlezen en dan is het zover. Al bij de eerste zin voel ik een lach in de zaal en die komt er bij de tweede zin al uit. Het eerste A4-tje tekst beweegt door mijn trillende hand. Ik zie het en denk onder het voorlezen, dit gaat goed, dus dat trillen stopt zo wel. Vanaf de vierde zin ben ik ontspannen, beweegt mijn hand niet meer en weet ik dat alles goed komt. Het publiek lacht. Niet alleen op de momenten waar ze de ruimte krijgen - bij mijn kruisjes - maar ook regelmatig op door hen zelf geclaimde plekken. Ik word er heel blij van en na afloop krijg ik een groot applaus. Bescheiden denk ik aan wat Marco van Basten zei na afloop van de gewonnen ek-finale van 1988: ‘morgen weer gewoon naar de supermarkt.’
‘Zeg, je moet wel een beetje vrolijk kijken hoor met dat voorlezen. Je staat morgen niet in de aula van het crematorium maar op het VPRO Boekenfestival. Dat vind je toch leuk?’ Ik stamel ‘ja, ja’ tegen mijn vrouw en vervolg mijn voorleesoefening met een geforceerde glimlach.