Een dubbelinterview met festivaldichters Maarten van der Graaff en Ruth Lasters. Over ontvangststress, dichterlijke opwinding, (on)betrouwbare taal en de actualiteit in poëzie.

Omdat Maarten van der Graaff drie maanden in Berlijn verblijft en Ruth Lasters in Antwerpen woont, vindt dit dubbelinterview plaats via Skype. Het tweetal publiceerde in dezelfde tijdschriften en kent elkaars werk, maar ontmoette elkaar nog niet. Hun gedichten zijn niet te vergelijken. Van der Graaff schrijft snel, associatief. Gedichten waarin nog gedacht wordt op het moment dat ze opgeschreven worden. ‘Ik hou van de poëtica van het luisteren, het horen van alles wat er in de wereld is. Je laten overweldigen door ruis ook. Fijnslijpen zit niet in mijn aard.’ Lasters werkt juist lang aan haar gedichten, ze vergelijkt het dichten met breuken vereenvoudigen, schrijven tot alleen het noodzakelijke overblijft. ‘Ik werk vanuit klank, maar ik ben een logisch dichter. Alles wat ik schrijf is volstrekt verklaarbaar.’

Jullie hebben allebei prijzen gewonnen. Is dat belangrijk?
Ruth Lasters (RL): ‘Op die manier kan je bundel nieuwe lezers vinden, dat is wel fijn.’

Maarten van der Graaff (MvdG): ‘Prijzen hebben wel een effect, ja. Je wordt toch onderdeel van een bepaalde poule.’

RL: ‘De grootste prijs is dat ik hierdoor nog dichter bij mijzelf ga schrijven, het verhoogt het schrijfplezier omdat het stress wegneemt.’

MvdG: ‘Welke stress?’

RL: ‘Ontvangststress, hoe je bundel gaat ontvangen worden.’

MvdG: ‘Maar de bundel na een prijs is misschien dan juist weer lastiger, omdat de verwachtingen hoger zijn?’

RL: ‘Bij het schrijven aan mijn tweede bundel had ik dat, maar nu sta ik er minder bij stil. Ik doe mijn ding en geniet volop van het schrijven.’

MvdG: ‘Ik ben wel erg nerveus als iets uitkomt, maar ik probeer vrij ononderbroken door te schrijven, zodat ik alles snel achter me laat.’

Volg je de reacties wel? Heb je bijvoorbeeld een Google-alert aan staan voor als er iets over je geschreven wordt?

MvdG: ‘Ja ik heb een Google-alert. Ik ben heel ijdel.’

RL: ‘Ik bekijk het wel eens, maar niet dwangmatig of zo. Het schrijfproces wordt met het ouder worden echter en echter, ik kan er zo naar verlangen.’

MvdG: ‘Is het inmiddels een voortdurend genot voor jou, dichten?’

RL: ‘Het is best verslavend, zelfs als het niet lukt.’

MvdG: ‘Ik kan wel verlangen naar het werk zelf, maar of het een verslaving is? Het is zeker geen lijden, maar er is wel een knagend gezeur dat het niet goed is, of dat je aan iets hopeloos werkt. Dat wordt gelukkig afgewisseld met een gevoel van rush. Je leert wel dat deze gevoelens erbij horen en niet zoveel zeggen over de kwaliteit.’

Hoe weet je dan of een gedicht goed is?

RL: ‘Bij mij komt er dan een lichamelijke sensatie, met een warm buikgevoel en euforie.’

MvdG: ‘Dat herken ik wel ja. Ik word springerig, ga door het huis rennen.’

Dat klinkt bijna als een orgasme.

RL: ‘Ja, een soort orgasme. Maar dan wel een dat wat langer duurt dan een seksueel orgasme.’

MvdG: ‘Bij mij is het niet echt een orgasme geloof ik. Althans, wanneer ik een orgasme heb, ren ik nooit door het huis.’

RL: ‘Er zijn ook dagen, soms weken dat het vloeken is hoor. Maar ik houd van het gevecht met mezelf, omdat ik niet meer in paniek raak. Ik weet dat ik het toch weer zal winnen.’

MvdG: ‘Die kennis heb ik minder.’

Een van de thema’s of vragen van het Poetry International Festival is wat poëzie kan betekenen in een tijd waarin taal meer dan ooit geframed, ingekapseld en vaak ideologisch is, of ideologisch wordt geïnterpreteerd. Hoe denken jullie daarover?

MvdG: ‘Het thema van Poetry is wel belangrijk. Welke taal er wordt gebruikt, daar moet je als dichter gevoelig voor zijn. Wie worden er onzichtbaar gemaakt in die taal? Wie is er doelwit? Wie oefent er macht uit in die taal? Je kunt je daar niet aan onttrekken, denk ik.’

RL: ‘Taal is wie je bent als je gaat dichten. Je verandert erin als je dicht, in je taal.’

MvdG: ‘Absoluut! Maar de taal is niet van jou.’ RL: ‘Daar ben ik het niet mee eens, je hebt taal die wel degelijk van jou is, dat is jouw vorm als dichter en die kan je gebruiken om connectie met anderen te maken.’

MvdG: ‘Ik denk dat dichters hun instrument moeten wantrouwen. Wanneer poëzie met veel gesmak en geknor geconsumeerd kan worden, is er toch iets mis.’

RL: ‘Wantrouwen? Waarom? Ik vind het juist tof om de taal volledig te vertrouwen, om te vertrouwen op het feit dat alles associeerbaar is. Het is een beetje een vrije val, een gedicht, ik hou van het alles-kan ervan. Ik streef naar ontroering, als mensen er troost door vinden, is dat nog mooier.’

MvdG: ‘Ontroering, daar denk ik eigenlijk weinig aan. Ik vind het mooi als mensen om mijn gedichten moeten lachen en als er zinnetjes blijven plakken.’

Ilja Leonard Pfeijffer schreef in Idyllen (VSB Poëzieprijs 2016): ‘Wie nu nog durft te schrijven, heeft de dure plicht/ iets meer te leveren dan een zesmingedicht/ dat met verwondering naar de ontroering kijkt.’ Hij doelde op de grote problemen in de wereld. Wat vinden jullie daarvan, moet een dichter iets met de actualiteit?

MvdG: ‘Nee. Wat belangrijk is, is lang niet altijd actueel, dat is nu juist het probleem! Wie maakt de actualiteit? De actualiteit is altijd een selectie. Wat blijft er onzichtbaar? Dat is de vraag die ik wil stellen.’

RL: ‘Ik ben net een gedicht aan het maken dat gaat over het gebeurde in Brussel. Dat is vanzelf zo gekomen, maar het gaat natuurlijk niet concreet over de aanslagen, ik abstraheer het dan helemaal. Poëzie moet niks, maar het mag wel natuurlijk en zelfs graag, zolang het maar niet boodschapperig wordt.’

Voordracht Ruth Lasters
Ro Theater, Studio
Vrijdag 10 juni, 20.00 uur

Voordracht Maarten van der Graaff
Ro Theater, Zaal
Vrijdag 10 juni, 21.30 uur

Zie poetry.nl voor het volledige
festivalprogramma