De komst van de computer heeft het schrijven ontegenzeggelijk veranderd. Schrijven op papier neemt onherroepelijk ruimte in en het veranderen of verplaatsen van het geschrevene kost inspanning. Dat is compleet anders bij het schrijven op de computer, elke volgorde is voorlopig, alles kan te allen tijde worden aangepast. Dat betekent onder meer dat het denken over wat je schrijft, er niet meer aan voorafgaat.
Wie aan de computer werkt, schrijft en denkt tegelijkertijd.
Zo bezien kan de invloed van de digitale revolutie nauwelijks worden overschat. Toch zijn er schrijvers die vinden dat die invloed nog lang niet ver genoeg gaat. In hun ogen zijn bovengenoemde veranderingen marginaal en de geschriften die eruit voortkomen nog altijd ouderwets. Alsof iemand op internet naar teletekst kijkt.
Een zo’n schrijver is Kenneth Goldsmith (1961). De Amerikaan is al jaren een gloedvol voorstander van een digitale revolutie binnen de letteren en bij uitstek in de poëzie. Dat er bij elke omwenteling het nodige kostbaars aan scherven gaat, weet Goldsmith maar al te goed. De rol van provocerende vandaal speelt hij overtuigend en graag.
Waarschijnlijk het wezenlijkste heilige huisje dat door Goldsmith naar de filistijnen wordt geholpen, is de originaliteit. Stellig beweert hij dat de wereld al vol is met tekst en het niet de taak van de dichter is daaraan nog iets toe te voegen. Nee, een weg vinden in het dichte struikgewas van teksten, ze ordenen en verspreiden, dat is wat een moderne dichter te doen staat.
Die opvatting komt niet voort uit de oppervlakkige wens om bijdetijds te zijn. Volgens Goldsmith sluiten gedichten die aan de hand van beschikbare informatie op bijvoorbeeld internet worden samengesteld, veel beter aan bij de beleving van hedendaagse lezers. Wat altijd als de kernen van poëzie werd beschouwd, de eigen toon en blik, werkt volgens Goldsmith juist verstorend. De wereld is al vreemd genoeg, waartoe dient dan nog meer vervreemding?
Dat is niet louter provocatie. Goldsmith plaatst zijn uitdagende ideeën nadrukkelijk in een traditie. Op de vraag hoe je de werkelijkheid het beste kunt weergeven, zijn in de loop van de tijd uiteenlopende antwoorden geformuleerd. Een daarvan is dat je de werkelijkheid het beste representeert met materiaal dat direct uit de werkelijkheid afkomstig is.
Zoals de Franse kunstenaar Marcel Duchamp een urinoir en een fietswiel tentoonstelde, zo kan de schrijver een gedicht maken op basis van rechtbankverslagen of de websites van toeristeninformatiebureaus.
De naam Duchamp valt hier niet toevallig. Goldsmith vindt niet alleen dat de poëzie zich te onafhankelijk van de digitale wereld ontwikkelt, maar ook dat de meeste dichters blind zijn voor belangrijke ontwikkelingen binnen de beeldende kunsten. Hij zet dat argument op een intelligente en subtiele manier kracht bij door telkens voorbeelden uit de jaren zestig of zelfs nog vroeger te kiezen.
Gebruik wat vaker een eigentijds voorbeeld, ben je geneigd te zeggen, tot je begrijpt dat dit precies Goldsmiths punt is: wat beeldend kunstenaars al bijna een halve eeuw of langer terug beweerden, is in de dichterswereld blijkbaar nog schokkend nieuw.