Het lijkt geen onoverkomelijke opgave: uit eenentwintig ingezonden debuutbundels de vier meest belovende dichters selecteren. Dat aantal is te overzien, toch moeten scherpe keuzes worden gemaakt, iets waar de C. Buddingh’prijs-jury dit jaar klaarblijkelijk niet tegenop zag. Bij de genomineerden ontbreken bijvoorbeeld beide voormalig Poetryslam-winnaars Laura van der Haar en Daniël Vis. Evenmin op de lijst staan dichtdebuten die in de pers werden opgemerkt, zoals die van Anne Broeksma, Charlotte van den Broeck en de postuum verschenen bundel van Martijn Teerlinck.
Wel gekozen werden Wachtkamers van Saskia Stehouwer (1975), Niemand had er enig idee van wat er aan de hand was van Jeroen van Rooij (1979), Deze zachte witte kamer van Runa Svetlikova (1982) en Twee mannen spreken elkaar ongemerkt aan van Rens van der Knoop (1987).
Op zo’n lijst nominaties volgt automatisch de vraag wie moet winnen, maar bij een debuut biedt een nominatie voor de ‘Buddingh’’ vooral ook de hernieuwde kans te worden opgemerkt. Belangrijk omdat dichtbundels in het algemeen en die van debutanten in het bijzonder in de Nederlandse kranten en tijdschriften maar weinig worden besproken.