David Kleijwegt werkte jarenlang samen met Wim Brands, onder meer aan het programma Boeken op reis. Op deze pagina is de herinnering van David Kleijwegt aan Wim te lezen, die eerder verscheen in het boekje Alles komt goed. Ook zijn twee filmpjes te zien die nooit eerder zijn vertoond: David regisseerde, Wim droeg twee gedichten uit zijn hoofd voor. Het was hun laatste samenwerking, tijdens de Nacht van de Poëzie 2015.
Sorrow found me when I was young
Sorrow waited, sorrow won
‘Sorrow’ – The National
Het allereerste interview dat ik ooit afnam was ook meteen het lastigste. Het moet haast wel een zondagmiddag zijn geweest, want we waren thuis bij de grootouders van mijn moeders kant, aan de Putsebocht in Rotterdam-Zuid. Er werd geklaverjast, gedronken en gevloekt, zoals altijd. Twee mensen hadden geen rol in dit tafereel waar Jeroen Bosch van had kunnen blozen. Een zevenjarige jongen gewapend met een aftandse bandrecorder en zijn vader, die zoals altijd in een hoekje stilletjes zat te lezen, jonge jenever en pijp binnen handbereik.
We waren tot elkaar veroordeeld, dus probeerde ik er het beste van te maken. Ik drukte op de knop van de bandrecorder en stelde vragen.
- Wat is je favoriete boek?
‘Ben Nicholson.’
- Wie heeft het geschreven?
‘Ben Nicholson.’
- Waar gaat het over?
‘Ben Nicholson.’
Toen hij op het laatst van zijn leven bedlegerig was, interviewde ik mijn vader een tweede – en laatste – keer. En nog steeds waren de antwoorden zuinigjes, maar ik heb hem tenminste kunnen vragen waarom hij destijds nooit met de andere volwassenen mee kaartte. ‘Ach, ik dacht dat ik het niet zou kunnen.’ Na zijn overlijden nam ik het lijvige boek over kunstenaar Ben Nicholson, getiteld Ben Nicholson en geschreven door Ben Nicholson, met mij mee naar huis – waar het hoort.
Misschien waren Wim en ik ook wel tot elkaar veroordeeld. Hij had een regisseur nodig voor programma’s die hij buiten de veilige omgeving van een opnamestudio wilde maken en hij koos mij. Voor zover ik weet had ik niets gedaan waardoor zijn keuze op mij viel, behalve dan af en toe in de trein terug uit Hilversum een praatje maken. Hij keek me dan soms vorsend aan. ‘Je bent net zo erg als ik, Kleijwegt’, doelend op de kronkels in zijn hoofd, waarover hij schaterlachend zei dat hij ‘ervoor werd geholpen’. Dat zag hij verkeerd, maar goed, ik zei ja en vanaf dat moment was er een stilzwijgend verbond, dat verdacht veel leek op een vertrouwensband. Dat betekende wel iets, want waar Wim was, was zijn wantrouwen.
Voor wie wantrouwen de grondtoon is, het gevoel waarmee ze opstaan en naar bed gaan, uit vertrouwen, het beest dat toch pardoes heel even de kop opsteekt, of ze dat nou willen of niet, zich vooral als desinteresse. Tv maken buiten zijn afgebakende eigen terrein, dat van het interview, kon Wim geen ene lor schelen. Voor elke opname vroeg hij: ‘Zeg, kijk ik wel empathisch genoeg?’ ‘Ja, Wim’, antwoordde cameraman Jacques Laureys dan kortaf. ‘Loop ik niet als een gorilla?’ ‘Nee, Wim.’ Het was een telkens terugkerend ritueel, betekenisloos maar voor hem nodig: als een kaarsje aansteken in de kerk op de goede afloop. Nooit heeft hij zich bemoeid met camerastandpunten, scènes, montage, samenstelling, zelfs niet met de inhoud van de ingesproken verbindingsteksten. Dat was mijn werk. My part of the deal. Die van hem: Wim Brands zijn. En daar bemoeide ik mij dan weer niet mee.
Een paar dagen voor zo’n reis kwamen er korte mailtjes, geheel in Brands-stijl.
Praktisch:
Hoeveel boeken zal ik meenemen? Ik wil niet teveel bagage en het heeft volgens mij geen zin alle Knausgårds mee te nemen, niet in de laatste plaats omdat het gesprek geen Zeeman-gesprek zal worden ‘op bladzijde 69 schrijft u, maar daarentegen op bladzijde…’ Integendeel: open vizier, alsof ik alles weer vergeten ben….vertel eens over uw vader….en dan het huilen dat ook de onverschilligen niet onberoerd zal laten.
Van een gezamenlijke voorbereiding op een interview was geen sprake. Het zat allemaal in zijn hoofd. De weg die hij koos in een gesprek was nauwelijks te beredeneren, laat staan te delen met een ander. Hij deed het op gevoel. Goedkeuring wilde hij wel. Na elke met precisie geplaatste vraag, elke gevatte repliek keek hij mij aan, ik die de op hem gerichte tweede camera bemande. Alsof hij een tennistalentje was, dat na een geslaagde return telkens even zwaaide naar de tribune en bevestiging zocht: ‘Mooie bal hè, pap?’ Verdomd lastig nog voor de montage, die merkwaardige blikken schuin naar boven na elke vraag, maar dat heeft Wim nooit geweten, evenmin als zijn trouwe kijkers trouwens. We sneden er vakkundig omheen.
(De tekst gaat verder onder de video.)
Je leert elkaar beter kennen op lange buitenlandse reizen. We zwommen in de Dode Zee. Ook Wim bleef drijven, wat ik eerder een wonder vond dan als hij naar de bodem was gezonken. In de woestijn kwam een kudde dromedarissen onze SUV begroeten en draafde een paar kilometer met ons op. Wim met zijn hoofd uit het raam, de hypnotiserende tred van de beesten nauwkeurig bestuderend. Er zat een vast patroon in zijn gemoedstoestand. Elke keer als we ergens aankwamen, of het nu het zonnige zuidelijke stukje van Zweden was, het idyllische platteland van Engeland of een naargeestig hotel vlakbij het vliegveld van Denver, Wims reactie was telkens dezelfde. Je moest hem geloven, écht, dit was de vreselijkste plek waar hij ooit was geweest. Ergens de volgende dag trok dat gevoel weg. En gaandeweg sloeg het om in het tegenovergestelde. Nee, hier moesten we nooit meer vertrekken.
Hypochonder blijft een holle term, een woord uit een boekje, totdat je met iemand in aanraking komt die de beschrijving ongevraagd elke seconde van de dag voor je invult. Wim moest op het neurotische af in verbinding blijven met de wereld om hem heen. Ik was de enige met een iPad. ‘Mag ik even?’, vroeg Wim, een paar keer per dag. Beduimeld kreeg ik ’m terug, met tientallen ongewiste zoekopdrachten, in ernst variërend van ‘teveel plassen’ tot ‘prostaatkanker’. (Na afloop van onze laatste reis bleek Wim een milde variant van suikerziekte te hebben. Er was dus wél iets, alleen had hij deze mogelijkheid voor zover ik weet nooit gegoogled.)
Boeken op Reis was een onverwacht succes. Dat kwam vooral door Wim, die had aangedrongen op een interview als basis voor de afleveringen. Ik voelde daar aanvankelijk niets voor, een interview is zo ongeveer het saaiste wat je kunt filmen als je een paar dagen in het leven van een schrijver stapt. Maar gecombineerd met documentaire scènes en schitterende landschapsfotografie werden het bijzondere schrijversportretten. Natuurlijk ook dankzij de geselecteerde auteurs: David Sedaris, David Grossman, Annie Proulx, Karl Ove Knausgård, Lionel Shriver en Claire Vaye Watkins. Het werkte zelfs zodanig dat het programma wist op te vallen in de gevreesde zondagse Bermuda-driehoek van Studio Sport, Life 4 You en het eigen dampende avondeten.
Een vervolg op Boeken op Reis – we waren nog in een jubelstemming, de eerste serie was net op tv geweest – bereidden we voor in de trein naar Rotterdam. Ik wilde Willy Vlautin, hij Edna O’Brien. Stephen King wilden we allebei en van Lydia Davis waren we niet helemaal zeker. We hadden al een goede shortlist toen we aankwamen bij de aanleunwoning in Ommoord, waar mijn vader zijn laatste jaren sleet.
Het was mijn voorstel geweest, ik weet niet eens goed waarom: niemand bij de omroep kende mijn familie, en dat was niet eens omdat mijn familie zo klein is. Misschien kwam het omdat mijn vader net als Wim had gepubliceerd in Hollands Maandblad, zij het veel minder frequent. En hij keek elk weekend trouw naar Boeken. Adel verplicht. Sommige vaders verzopen hun weekloon, de mijne verlas het. Het gedrukte woord betekende alles voor hem.
Hoe dan ook, Wim vond het meteen een geweldig idee. Dichten kon mijn vader al een tijd niet meer. Zijn laatste jaren sleet hij in een ziekenhuisbed in de woonkamer, goed bij zijn verstand, maar deels verlamd, ook aan zijn rechterhand, zijn schrijfhand. Soms dicteerde hij een gedicht aan zijn vriendin. En, een enkele keer, als hij voorzag dat de inhoud bij haar niet in goede aarde zou vallen, aan mij. Zo noteerde ik de scabreuze ode van een tachtigplusser aan een van zijn verpleegsters, die begon met een openingssalvo waar Prince in zijn geilste tijd nog voor had teruggedeinsd: ‘Je reet, jouw reet…’ Niet veel later vond ik het gedicht terug tussen de stapels kranten, tijdschriften en boeken op mijn vaders bed. Bijna alle zinnen waren doorgekrast en ook de titel was veranderd. Ik herkende meteen het handschrift van de vriendin. Het heette nu Bezwering.
(De tekst gaat verder onder de video.)
Ik had mijn vader niet meer gezien nadat Boeken op Reis was uitgezonden. Maar daar ging het die middag niet over, al probeerde ik het gesprek wel die richting in op te sturen. Mijn vader dirigeerde me al snel naar een van de vele boekenkasten om een stapeltje bundels tevoorschijn te halen. Dat was bijna dertig jaar poëzie van Brands, ik meen dat er niets ontbrak. Wim genoot. Aan de rand van mijn vaders bed signeerde hij met graagte zijn eigen werk. In ongeduldige letters, waar het plezier van afspatte.
Voor Gerrit. Wolken die samenspannen om mijn leven te redden. Wim Brands.
‘Het meest belangrijke van de serie is waarschijnlijk dat onze schrijvers inzoomen op alle bestanddelen van onze levens en proberen woorden te vinden voor wat soms onbenoembaar lijkt, of we het nu over verdriet, wanhoop, geluk of liefde hebben’, schreef Wim een paar weken later, in het plan voor Boeken op Reis II. ‘Woorden schieten te kort, zijn wij geneigd te zeggen. Maar onze schrijvers nemen daar geen genoegen mee.’ Die nieuwe serie is er nooit gekomen. Er moesten keuzes worden gemaakt in omroepland en de VPRO gaf de voorkeur aan een programma over fotografie, zo werd ons na een lange periode van onduidelijkheid te verstaan gegeven.
Sinds het overlijden van Wim kan het me vaak allemaal gestolen worden, de bizarre tv-wereld met z’n wetmatigheden, z’n mores, z’n werkdruk, z’n onverschilligheid. Mijn vader zag helder wie Wim Brands werkelijk was. Niet die publieke figuur, niet die interviewer. Dichter. Alle bundels heb ik nu. Bij het verschijnen van de laatste, ’s Middags zwem ik in de Noordzee, was mijn vader reeds overleden. Dit keer schreef hij er een opdracht in voor mij.
Voor David. Strijdmakker.