Regering en Tweede Kamer moeten zo snel mogelijk een ‘lek’ in het rechtshulpbeleid van Nederland dichten dat is ontstaan door de affaire rond Julio Poch. Nederlanders lopen nu namelijk de kans dat zij, net als Poch, ‘op oncontroleerbare wijze in een buitenlandse gevangenis verdwijnen’.

Dit zegt Klaas Rozemond, universitair hoofddocent strafrecht aan de Vrije Universiteit en rechter-plaatsvervanger bij de internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam. Volgens Rozemond leidt de Nederlandse interpretatie van het VN-Verdrag tegen foltering ertoe dat Nederlandse staatsburgers vogelvrij zijn voor vervolging in andere landen – ook landen die een loopje nemen met de rechtsstaat.

‘Als je de redenering van de Commissie Dossier J.A. Poch volgt’, aldus Rozemond, ‘dan zijn wij op grond van dat soort verdragen verplicht om informatie te verstrekken over reisbewegingen van Nederlandse verdachten aan een enorme lijst andere staten. Maar de zaak van Julio Poch heeft nou juist geleerd dat veel van die staten niet te vertrouwen zijn.’

Geen bewijs

Oud-Transavia-piloot Poch werd in 2009 gearresteerd en uitgeleverd aan Argentinië, op verdenking van deelname aan de dodenvluchten in Argentinië, in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. De Nederlandse overheid hielp Argentinië bij zijn arrestatie, door de vluchtgegevens van Poch door te geven aan Buenos Aires. De Argentijnse Nederlander werd in Spanje opgepakt en uitgeleverd.

‘Maar de Argentijnen bleken helemaal geen bewijzen tegen hem te hebben’, zegt Rozemond. ‘En toch zat hij acht jaar in voorarrest. Dat is onverenigbaar met onze opvattingen over mensenrechten. Het Nederlandse Wetboek van Strafvordering verbiedt rechtshulp in dergelijke gevallen.’

Nederland houdt vol dat het geheel volgens de regels handelde. Rechtstreekse uitlevering aan Argentinië was geen optie. Poch had in 2009 zowel een Argentijns als een Nederlands paspoort, en het uitleveringsverdrag tussen Nederland en Argentinië verbiedt de rechtstreekse uitlevering van eigen onderdanen. De toenmalige minister van Justitie, Ernst Hirsch Ballin, gaf in plaats daarvan toestemming om de reisgegevens van de piloot aan Argentinië door te spelen en zo arrestatie en uitlevering door Spanje mogelijk te maken.

Verdrag tegen foltering

De Commissie Dossier J.A. Poch, die de zaak-Poch twee jaar lang onderzocht, is het daarmee eens. Helemaal niets doen was geen optie. het Verdrag tegen foltering, de basis voor het Argentijnse rechtshulpverzoek, verplicht deelnemende landen om elkaar de grootst mogelijke medewerking te verlenen bij de vervolging van foltering.

Nederland kon daarom niet anders, concludeert de Commissie Dossier J.A. Poch. ‘Het verstrekken van gegevens aan het buitenland mag niet afspringen op het feit dat het om een Nederlander gaat die als gevolg van die inlichtingen in het buitenland wordt aangehouden met het oog op vervolging en berechting. Het belang van de internationale samenwerking staat voorop.’

Maar Klaas Rozemond wijst erop dat deze opvatting over de verdragsregels grote risico’s voor Nederlandse burgers met zich meebrengt. Hij wijst op de lange lijst van landen die het Verdrag tegen foltering hebben ondertekend. ‘Als je bij de a begint, dan zie je al meteen: Afghanistan. Gaan we ook reisgegevens van Nederlanders aan de Taliban-regering geven, zodat die weet wanneer deze Nederlanders in een land zijn van waaruit ze naar Afghanistan kunnen worden uitgeleverd? Of de reisgegevens van naar Nederland gevluchte Afghanen?’

‘Ik denk dat je door heel veel van die landen een streep kunt zetten. Je gaat niet aan Turkmenistan of Wit-Rusland of China reisinformatie verstrekken over Nederlandse verdachten met het argument dat de internationale samenwerking ter bestrijding van internationale misdrijven boven de belangen van Nederlanders gaat. En dat geldt niet alleen voor Nederlanders, maar ook voor vluchtelingen die politieke tegenstander zijn van de regimes van die landen. Dat is volgens mij politiek en juridisch gezien een volstrekt onhoudbaar standpunt. Die staten behandelen verdachten niet op de manier waarop dat zou moeten volgens mensenrechtenverdragen.’

‘Interpretatie uiterst problematisch’

Minister Grapperhaus beloofde kortgeleden dat hij deze maand een brief naar de Tweede Kamer zal sturen waarin hij antwoord geeft op de vraag hoe Nederland voortaan moet handelen om situaties zoals die van Julio Poch te voorkomen.

‘Dan moeten we gewoon dat lijstje met staten eens doornemen’, zegt Rozemond. ‘Aan wie kunnen we dat soort informatie nou wel of niet verstrekken? En wie kunnen we wel of niet vertrouwen? Ga het maar eens langs: wat is ons beleid ten opzichte van Angola? Of Azerbeidzjan? Moeten wij aan die staten de reisgegevens van Nederlanders geven als zij daarom vragen? Omdat zij die Nederlanders verdenken van foltering? Of de reisgegevens van de tegenstanders van die regimes die naar Nederland zijn gevlucht? Dat is uiterst problematisch.

‘Het gaat bovendien niet alleen om het Folteringverdrag, maar ook om verdragen ter bestrijding van drugshandel en terrorisme waarin vergelijkbare verplichtingen staan om informatie te verstrekken. Bepaalde regimes verklaren hun politieke tegenstanders al snel als terrorist, zoals Wit-Rusland deed met de journalist Roman Protasevitsj, die uit een vliegtuig werd gehaald door de autoriteiten van Wit-Rusland en daar nu gevangen zit om voor terrorisme te worden berecht.’

VVD-Kamerlid Ulysse Ellian vindt het van belang ‘dat hier goed naar gekeken’ moet worden. ‘Als dit een lacune is, dan moet de Kamer daar natuurlijk naar kijken. Ik ben zelf geboren in Afghanistan en mijn moeder komt daar vandaan. Stel dat de Afghaanse regering zou zeggen: die Ellian is hier ooit geweest en wij verdenken hem van misdaden die in het Folteringverdrag staan. Dan gaat de Nederlandse regering mijn reisgegevens toch ook niet aan de Taliban geven? Je moet wel even goed je verstand gebruiken.

‘Ik zeg eerlijk: ik ben weliswaar juridisch onderlegd, maar rechtshulpzaken zijn complexe materie. Dus misschien is het zinnig als de Kamer zich een keer laat bijpraten door enkele van deze deskundigen.’