Gebrina, nu negentien jaar oud, woont samen met haar vriend in Zwolle. Er lopen vier katten rond en op de achtergrond horen we het gezoem van een aquarium met goudvissen.
Vijf jaar geleden, op haar veertiende, besluit Gebrina niet meer bij haar moeder te willen wonen. Er zijn veel ruzies thuis en ze loopt vaak weg. Andere keren verplicht haar moeder Gebrina een paar uur het huis te verlaten, zelfs wanneer ze ziek op bed ligt. Ze vlucht naar haar vader toe. Daar wil ze wel graag wonen, maar de jeugdbescherming vond het ook daar niet veilig.
Een jeugdbeschermer komt haar opzoeken en neemt Gebrina apart. Ze krijgt twee opties: terug naar haar moeder met extra begeleiding, of een uithuisplaatsing. Gebrina heeft er geen vertrouwen in dat extra begeleiding thuis zal werken. ‘Dus toen heb ik gezegd, dan ga ik liever weg.’ Ze mag geen afscheid nemen van haar vader, ondanks dat ze daarom vraagt.