Om het begin van wat “toerisme” zou gaan heten te bepalen, wordt meestal verwezen naar de Italiaanse dichter Francesco Petrarca. Die beklom met zijn broer Gherardo op 26 april 1336 de inmiddels beroemde Franse wielerberg de Mont Ventoux, “louter uit begeerte om zijn bijzondere hoogte nader in ogenschouw te nemen”. Vanwege die daad wordt de beklimming van de Ventoux door de Petrarca’s wel gezien als het begin van de renaissance in Europa.
Wanneer deed de “homo turisticus” zijn intrede in onze samenleving? Gereisd wordt er natuurlijk al zo lang de mensheid bestaat -in dat opzicht is de mens altijd een “homo migratus” geweest- maar echt reizen om het reizen en het ervaren van vreemde en verre volkeren en landschappen? Wanneer zijn we daarmee begonnen?
Petrarca
Grand Tour
In de 17de en 18de eeuw werd de opleiding van welgestelde jongeren meestal afgesloten met een zogeheten “Grand Tour”, een rondreis langs de klassieke bakermatten van de Europese cultuur. Deze reizen, waar talloze verslagen van bewaard zijn gebleven, waren feitelijk de eerste vorm van massatoerisme in Europa.
De opkomende industrialisatie en de daarmee gepaard gaande vervuiling zorgde vanaf ca. 1800 voor een nieuwe vorm van “pre-toerisme’: de fabriekseigenaren, hun familie en aandeelhouders die ook de steeds vuilere lucht inademden, gingen voor hun gezondheid kuren. Zo ontwikkelden zich aan zee, in de bergen of bij minerale bronnen tal van kuuroorden waar de elite zich kon louteren in verse lucht. De aan vervuiling, uitputting en ondervoeding onderhevige fabrieksarbeiders mochten al blij zijn met jaarlijks onder leiding van de baasjes een dagje naar het strand. Van “vakantie” had nog nooit iemand gehoord.
Jacob van Lennep
De eerste bekende toeristische tocht door eigen land werd in de zomer 1823 ondernomen door de schrijver Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp. In honderd dagen trokken ze grotendeels lopend Nederland door, een tocht die door Ven Lennep in briefvorm beschreven werd. Het verslag geeft een indringend beeld van een standenmaatschappij waarbij de elite waartoe het tweetal behoort in totale afzondering leeft van de rest van het volk. Onder de titel “De zomer van 1823 – Lopen met Van Lennep”, publiceerden Geert Mak en Marita Mathijsen in 2000 een boeiende geannoteerde heruitgave van wat je het toeristisch oerboek van Nederland zou kunnen noemen.
De eerste moderne toerist kwam in de zomer van 1834 per boot uit Londen via Vlissingen aan in Antwerpen. We weten dat zo zeker omdat in die zomer een nieuw stoomschip in de vaart kwam dat twee maal per week een verbinding tussen Londen en Antwerpen ging onderhouden. De naam van dit schip? Juist ja: de “Tourist”. Met de naam van het schip kwam een nieuw fenomeen letterlijk aan land. Krantenlezers konden onder de rubriek “Scheepsberichten” de soms door storm vertraagde overtochtjes van de “Tourist” nauwgezet volgen.
Betsy van Hasebroek
In 1838 doet de “tourist” (aanvankelijk nog i de Engelse spelling) officieel zijn intrede in de Nederlandse taal dankzij de novelle “Te laat” van Betsy Hasebroek, met als ondertitel “Eene schets van den tegenwoordigen tijd.”
In hoofdstuk drie schrijft zij over de Engelse tourist Eugenius, die een reisje naar familie in Nederland heeft ondernomen:
“In gedachten verzonken wandelde Eugeniusde lange populierenlaan, die ter zijde van het huis lag, door. Plotseling echter begon hij luid over zich zelven te lagchen. Wat had hij zich niet al voorgesteld van de wijze, waarop hij in dit gezin zijne intrede zou doen? Met hoeveel belangstelling en onderscheiding had hij verwacht, dat men den jongen Brit ontvangen zou? Welk een aanzien, dacht hij, zou hem de reize geven, die hij gedaan had. Welk een opgang had hij gedroomd dat den jongen tourist, bij een gezin dat op het land woonde, zou te beurt vallen. IJdele inbeelding!”
Handboeken
Maar wat is een tourist zonder toeristisch handboek? De ANWB zou pas in 1883 het licht zien, en dus was de oer-toerist aangewezen op reisgidsjes van diverse aard die in de loop van de 19eeeuw verschijnen.
In het Algemeen Handelsblad van 1855 lezen we daarover:
“Sedert lang bezitten de boekerijen van alle landen talrijke werken , waarin de wetenschap de uitkomsten van hare nasporingen over de verschillende landstreken van Europa heeft nedergelegd, waarin het tourismede herinnering aan zijne indrukken, opmerkingen en soms wel luchtige trekken, heeft gelaten. (…)
Bij dit alles ontbrak er toch nog iets: en dat iets was de bevalligheid, het onderhoudende van den stijl, het letterkundige kleed en dat ontbrekende wordt thans door Frankrijk aangevuld, zonder daarbij evenwel iets aan het overige, het wezenlijke, te kort te doen. (…) De verstandige, scherpzinnige reizigers (in het oordeel van hen, die niet anders weten dan den weg af te leggen, spoedig voort te reizen zonder te zien) verlangen en vinden werkelijk in de nieuwe Itinéraires een waar, bezield tafereel, beantwoordende aan de drijfveer, die hun de reis heeft doen ondernemen, en waarin de natuur, de kunst, het landschap, de gedenkstukken in evenredige verhoudingen zijn te zamen gevat, en met de aan elk onderwerp eigene kleur in het oog vallen.”
ANWB
De grote doorbraak van het nationale toerisme kwam natuurlijk, de club is al genoemd, in 1883 met de oprichting van de ANWB. De opkomst van de fiets was immers een belangrijk keerpunt in de ontwikkeling van het toerisme. Wat de schaats eeuwenlang was voor tallozen in strenge winters, werd de fiets voor de rest van het jaar: een relatief goedkoop vervoermiddel waarmee steeds grotere groepen er op uit konden trekken. Dat de ANWB als niet-verzuilde, particuliere organisatie daarbij al 135 jaar met z’n miljoenen leden zo’n vooraanstaande rol is blijven spelen, zegt veel over de Nederlanders en hun reisgedrag.