Foto Ophelia Noor
Evgeny Morozov is kritisch over het gedrag van zo ongeveer alle spelers die bij zogenaamde internetrevoluties betrokken zijn: NGO’s, de leiders van de digitale revolutie, bedrijven en de media. In zijn boek 'The Net Delusion. The Dark Side of Internet Freedom' (2011) krijgen ze er allemaal van langs. Morozov verdiept zich in opstanden zoals die in Iran in 2009. Zijn boek verscheen net voor de Arabische Lente en zijn commentaar daarop verscheen in verschillende artikelen en opiniestukken.
meer artikelen bij de aflevering
Morozov was vroeger overtuigd “cyberutopist”: hij geloofde dat online communicatie een bevrijdende werking op mensen had, zonder dat hij hiervan de keerzijde onder ogen wilde zien. Zo werd hij leidinggevende van de nieuwe media afdeling van Transition Online, een Westerse NGO. Deze organisatie probeerde met behulp van nieuwe media democratisering in de voormalige Sovjet-Unie te bevorderen. Na vele ontmoetingen met bloggers en activisten verloor Morozov uiteindelijk zijn enthousiasme voor de democratiserende werking van nieuwe media. Nu probeert hij de wereld te attenderen op het negatieve effect dat cyberutopisme heeft op democratisering.
Waarom is het volgens Morozov nodig om de wereld te waarschuwen en op welk gedrag spreekt hij NGO’s, de leiders van de digitale revoluties, internetbedrijven en de media aan?
NGO's
Morozov doet een poging om NGO’s zoals zijn voormalige werkgever Transition Online te waarschuwen. Hij heeft het dan met name over NGO’s die internet als middel inzetten om hun democratische idealen te verwezenlijken. De gedachte dat Internet freedom leidt tot democratisering is met name populair in het Westen. Zo ondersteunt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de Verenigde Staten het Global Network Initiative, een overkoepelend orgaan voor bedrijven en NGO’s die internetvrijheid bevorderen. Voorbeelden van NGO’s en non-profit organisaties in dit netwerk zijn Human Rights in China, Movements.org en Human Rights First.
Volgens Morozov gaan met name Westerse beleidsmakers er van uit dat democratisering onvermijdbaar is zolang er maar genoeg computers zijn die onderling met elkaar verbonden zijn. Door zo veel mogelijk landen online te krijgen en door de mensen te leren wat blogs en sociale netwerken zijn, zal de democratie zegevieren. Daarnaast is internet een relatief goedkoop middel en daarom een laagdrempelig medium om in te participeren. Er wordt vanuit gegaan dat als burgers uit deze landen internet gebruiken, zij zich gaan informeren over democratisering, mensenrechten en de beginselen van een rechtsstaat en dat zij deze kennis vervolgens delen binnen hun digitale netwerken.
Maar Morozov kwam erachter dat internet eerder voor amusement gebruikt wordt dan voor democratische doeleinden. Je kunt volgens hem niet alle autocratische regimes over één kam scheren en dus ook niet bij iedere dictatuur met dezelfde oplossing aankomen. Er zou rekening gehouden moeten worden met culturele identiteit en het politieke klimaat van het autoritaire land in kwestie.
Het achterliggende probleem is volgens Morozov dat we de huidige toepassing van internet verwarren met waar het oorspronkelijk voor bedoeld is. Als voorbeeld noemt hij de radio, ook een medium dat informatie kan verspreiden, zij het op eenzijdige manier. De radio heeft een positieve rol gespeeld bij het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, maar had een negatieve rol bij het ontstaan van de genocide in Rwanda. Zowel radio als internet zijn communicatiemiddelen, maar geen van beide zijn in staat om een revolutie tot stand te brengen.
Leiders van de digitale revolutie
Hillary Clinton legde in haar Internet Freedom Speech uit 2010 een causaal verband tussen internet en democratisering. De informatierevolutie zou een positief effect hebben op de democratisering van autoritaire landen.
Morozov verzet zich tegen dit idee. Het zijn de cyberutopisten die geloven dat de jeugd zich heeft ontworsteld aan hersenspoeling door de dictatuur waarin zij leven en met hun mobiele telefoons en laptops democratische hervormingen tot stand willen brengen. Morozov noemt deze utopisten Ipod liberalists. Hij laat in zijn boek zien hoe het Amerikaanse buitenlandbeleid ten aanzien van Internet Freedom op deze cyberutopische aannames berust. De Verenigde Staten kunnen soms goede intenties hebben, maar dat dat niets afdoet aan de ongunstige consequenties dat hun democratiseringsbeleid in het buitenland kan hebben, aldus Morozov. Morozov zegt dat na de ‘Facebook-revoluties’ Egypte en Tunesië door een gebrek aan hiërarchie in de revolutionaire bewegingen niet goed kunnen functioneren. Het machtsvacuüm dat is ontstaan zal opgevuld moeten worden, en volgens Morozov zijn de leiders van de digitale revolutie daartoe niet goed uitgerust.
Niet iedereen deelt deze mening. Internettechnoloog en journalist Ben Hammersley zegt dat bestaande hiërarchische machtsstructuren het onderspit zullen delven, omdat ze niet bestand zijn tegen de kracht van online en offline netwerken. Generaties die zijn opgegroeid na het einde van de Koude Oorlog zijn al gewend aan meer horizontale structuren, vergelijkbaar met omgangsvormen in de sociale media.
Dat leiders van de digitale revolutie niet voorbereid zijn op de periode na de revolutie, meent Morozov waar te nemen in Tunesië en Egypte. In Tunesië worden opnieuw websites geblokkeerd. In Egypte is het leger nog steeds aan de macht en is de noodtoestand nog van kracht. De 32-jarige Esraa Abdel Fattah pleit ervoor, zolang de noodtoestand nog niet is opgeheven, dat de internationale aandacht voor haar land niet moet verdwijnen. Zij staat bekend als het ‘Egyptische Facebookmeisje’: in 2008 bracht Abdel Fattah met behulp van haar Facebookpagina mensen op de been voor de eerste massale protestbijeenkomst. Zij verloor hierdoor haar baan, moest een tijd in de gevangenis zitten en werd uiteindelijk fulltime activiste. Zij denkt dat er misschien wel jaren voor nodig zijn om het corrupte systeem dat diep in de samenleving is geworteld, te hervormen. De toekomst zal uitwijzen of de jeugd in Egypte erin zal slagen om zonder de traditionele machtsstructuur een nieuwe samenleving op te bouwen.
Terwijl Morozov’s kritiek op de censuurwetgeving in Tunesië, zijn daar momenteel ook andere ontwikkelingen gaande. Op 23 oktober 2011 gaan zeven bloggers deelnemen aan de verkiezingen in Tunesië. Sinds de val van het regime worden volksvertegenwoordigers gekozen die gaan meeschrijven aan een nieuwe grondwet. Een van de bloggers die zich verkiesbaar heeft gesteld is Yassine Ayari . Hij werd in mei 2010 samen met Slim Amamou - een voor westerse media bekende Tunesische dissidente blogger - nog vastgehouden en verhoord voor het plannen van protesten tegen de censuur van het regime van zijn land. In zijn eigen blog nuanceert hij het beeld dat mensen van hem hebben.
Volgens Morozov kan het internet geen revoluties veroorzaken maar ze alleen versnellen. En we moeten ons realiseren dat internet ook een keerzijde heeft en vaak precies het tegenovergestelde doet van wat de cyberutopisten veronderstellen. Het verschaft overheden meer controle over haar burgers, wiegt mensen in slaap met porno en amusement en het biedt een extra platform voor het maken van overheidspropaganda en voor slimme op de persoon toegespitste reclame.
Overheden
De bijdrage die digitale sociale netwerken hebben geleverd aan het bespoedigen van de revolutie in Tunesië die vervolgens leidde tot het aftreden van de 23 jaar heersende dictator Zine el-Abidine Ben Ali, heeft de rest van de Arabische wereld geïnspireerd. Het succes van Tunesië bevestigde een opvatting die al langer populair was, namelijk dat internet een ware plaag is voor autoritaire regimes. Maar Morozov denkt hier duidelijk anders over: iedereen die er vanuit gaat dat internet en sociale netwerken een positieve invloed hebben op democratisering, vergist zich. Internet beperkt vaker wel dan niet democratische vrijheden. Volgens Morozov is het een mythe dat autoritaire leiders de ontwikkeling van internet vrezen. Veel autoritaire regimes tolereren juist het gebruik van internet omdat de bevolking hen daarmee vrijwillig informatie geeft over de problemen die zij op lokaal niveau ervaren. Door deze lokale problematiek aan te pakken versterken autoriteiten hun legitimiteit, wordt de onvrede gesust en het verlangen democratische hervormingen door burgers geremd.
Autocratische regimes zoals bijvoorbeeld China en Rusland hebben zich dit digitale trucje snel eigen weten te maken en gebruiken de sociale media in hun voordeel. Het zijn dezelfde redenen waarom sociale mediasites als Twitter en Facebook zo’n commercieel succes zijn en zo aantrekkelijk voor de veiligheidsdiensten van deze regimes. Veiligheidsdiensten kunnen er via deze weg snel en effectief achter komen wat dissidenten dagelijks bezighoudt, welke politieke ideologieën zij aanhangen, wie hun bondgenoten zijn en in welke netwerken zij opereren. Morozov geeft aan dat dit informatie is waarvoor vroeger mensen gemarteld werden. Nu wordt er ingebroken in de computers van dissidenten, zonder dat ze dit doorhebben en worden websites met cyberattacks aangevallen.
Verder wijst Morozov erop dat autoritaire machthebbers zeer creatief zijn in het gebruikmaken van online instrumenten. Het Kremlin financiert pornosites om de Russen te vermaken en daarmee de groeiende onvrede af te remmen. In China bestaat een groep van bijna 300.000 bloggers die met elkaar politiek correcte discussies voeren en die voor elke reactie die zij ontvangen krijgen zij 50 cent van de staat krijgen. Met ironie worden zij de Fifty Cent Party in China genoemd. Met deze nieuwe vorm van propaganda probeert China haar burgers zoet te houden. Autoritaire regimes, zo stelt Morozov, gooien alles in de strijd om de bevolking met online middelen in hun internetvrijheid te belemmeren. Omdat de bevolking op de voorgrond met kleine zoethoudertjes wordt beziggehouden worden werkelijke democratische veranderingen aan de aandacht onttrokken.
Morozov beschuldigt niet alleen autocratische regimes maar ook democratische overheden van het plegen van cyberaanvallen. Toen Hillary Clinton in haar Internet Freedom speech zei dat “landen of individuen die zich bezighouden met cyberaanvallen de consequenties en de internationale veroordeling zouden moeten dragen,” vergat ze voor het gemak volgens Morozov te zeggen dat Amerikaanse hackers regelmatig cyberaanvallen op websites van andere overheden plegen. In 2008 dachten de Amerikanen dat een netwerk van jihadisten uit Saoedi-Arabië het gemunt had op een Amerikaans doelwit in Irak. Dit leidde ertoe dat de Verenigde Staten een cyberaanval lanceerden op een islamitisch internetforum waar deze jihadisten regelmatig bijeen kwamen. Dit willen de Amerikanen volgens Morozov nog weleens achterwege laten.
Internetbedrijven
Een ander probleem dat Morozov signaleert is dat cyberutopisten - de mensen die geloven in de democratiserende werking van internet - de positieve bijdrage van internetbedrijven aan Internet freedom overschatten. Bedrijven als Google, Twitter en Facebook worden gezien als voorvechters van de rechten van de mens en als wapens tegen de autoritaire regimes in de wereld. Dit fenomeen wordt door Morozov The Google Doctrine genoemd.
Toen Google China verliet werd dit niet gezien als een zakelijke beslissing, maar als een morele afweging tegen de opgelegde censuur. Twitter stelde haar updates uit op verzoek van de Amerikanen zodat de Iraanse twitteraars tijdens de Groene Revolutie ononderbroken konden twitteren. En Facebook wordt vaak gezien als een van meest effectieve middelen om democratisering te bevorderen. Het probleem is dat de utopisten in hun enthousiasme al deze bedrijven op een hoop gooien en als een groep beoordelen. Hierdoor vervagen de grenzen tussen individuele prestaties van bedrijven voor de rechten van de mens, en kunnen alle bedrijven van dit positieve imago meeprofiteren zonder daar verantwoording voor af te leggen. Twitter en Facebook kozen er volgens Morozov voor om niet te participeren in het Global Network Initiative, een overkoepelend orgaan voor bedrijven en NGO’s dat internetvrijheid bevordert en de mensenrechten onderschrijft. Facebook gaf hiervoor als reden dat zij niet genoeg geld hadden om deel te nemen. “Opmerkelijk”, aldus Morozov.
In autoritaire regimes zijn het niet alleen de overheden die ‘webcontent’ censureren. Internetbedrijven censureren vaak zonder dat dit specifiek door het autoritaire regime wordt opgelegd. Hoe meer vrijheid bedrijven krijgen in het interpreteren van censuurwetgeving , hoe onzekerder ze worden over wat wel of niet te censureren. Morozov meent dat dit kan leiden tot een strengere vorm van censuur.
Daarnaast maken internetbedrijven zich ook op een indirecte manier schuldig aan censuur. Westerse internetbedrijven leveren software aan autoritaire landen waarmee zij hun burgers censureren. De Open Net Initiative, een organisatie die zich verdiept in internetcensuur, heeft een rapport geschreven waaruit naar voren komt dat autoritaire regimes software van westerse bedrijven aankopen om te bepalen welke informatie binnen de staatsgrenzen geschikt is voor hun burgers. Saudi Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Koeweit, Bahrain, Oman en Tunesië gebruiken allemaal Smartfilter. Met deze software is het mogelijk om websites te blokkeren. Smartfilter wordt gemaakt door Amerikaanse bedrijf McAfee, maar de virusscanners en firewall van McAfee wordt ook in het westen gebruikt, al is het niet om te censureren. Het is lastig om in dit geval een oordeel te vellen, omdat je McAfee niet kwalijk kunt nemen dat software voor andere doeleinden wordt gebruikt dan waarvoor het ontworpen is. Maar het leveren van software aan deze regimes, is wellicht wel kwalijk.
Ook maakt Morozov zich zorgen over de hoeveelheid persoonlijke informatie die internetbedrijven van individuele gebruikers krijgen. Van wie is deze informatie? Van de bedrijven of van de gebruikers? En wordt deze informatie wel voldoende beschermd? Bedrijven maken volgens Morozov gebruik van het groeiende sociale karakter van internet. Veel individuen, activisten, NGO’s en organisaties maken tegelijkertijd gebruik van meerdere toepassingen van Google. Google’s systeem, waar je met een account toegang krijgt tot email, documenten, agenda’s, budgetten en meer, wordt steeds meer gebruikt. De centralisatie van informatie onder één noemer, wat veel gebeurd bij Google, vergroot productiviteit en efficiëntie, maar heeft zijn weerslag op de veiligheid van informatie. Stel dat een wachtwoord van een dissident of NGO in een autoritair regime wordt gekraakt dan heeft dit consequenties voor zijn veiligheid.
Google kwam in juni 2011 naar buiten met het nieuws dat honderden Gmail inlognamen en wachtwoorden van hoge Amerikaanse overheidsfunctionarissen, Chinese politieke activisten en journalisten niet meer veilig waren. De hack bleek uit China afkomstig te zijn. De accounts waren gehackt met een methode die phishing heet, een hack waarbij de slachtoffers worden verleid om informatie bloot te geven zonder dat ze daar erg in hebben.
Een paar maanden later, eind augustus 2011, werd bekend dat het Nederlandse Diginotar, verschaffer van digitale veiligheidscertificaat, gehackt was. Google moest aan 300.000 Iraniërs mededelen dat deze hack ook de toegang had vrijgegeven tot hun Google accounts. Bedrijven als Google, Microsoft en Mozilla namen vrijwel meteen actie door veiligheidscertificaten van Diginotar te blokkeren. Apple wachtte af, waardoor individuele gebruikers uit eigen beweging een soort ‘doe het zelf sites’ uit de grond stampten om persoonlijke gegevens te beschermen. Uiteindelijk kwam ook Apple met een software update om Diginotar te blokkeren.
Morozov stoort zich eraan dat bedrijven zoals Google en Apple te weinig aan banden worden gelegd. Internetbedrijven worden door de politiek nauwelijks op hun verantwoordelijkheden gewezen, maar worden vaak wel onterecht de hemel in geprezen voor hun aandeel in het creëren van Internet freedom in autoritaire landen, aldus Morozov.
Media
Tenslotte heeft Morozov ook nog een appeltje te schillen met de westerse media: als het gaat over autoritaire regimes en het sentiment van de bevolking daarover rapporteren media zoals CNN en de BCC het liefst over de opkomende macht van een liberale bloggergemeenschap. Het is opvallend, volgens Morozov, dat het nieuws vooral bloggers laat zien die in goed verstaanbaar Engels vechten voor liberale en democratische waarden. Bloggers die hier anders over denken, zullen niet in de rij staan bij de meer liberale westerse media om hun verhaal te vertellen. Morozov geeft het voorbeeld van Iran, waar tijdens de Groene Revolutie in 2009 de revolutionaire bloggers en twitteraars in de westerse media centraal stonden. De media waren vergeten te vertellen dat het aantal conservatieve bloggers ook was toegenomen en dat zij inmiddels een machtige groep vormden binnen de bloggergemeenschap. Uit een onderzoek van Harvard University uit 2008 bleek al dat conservatieve bloggers uit Iran veel actiever waren dan aanvankelijk gedacht werd. Ook zouden conservatieve bloggers meestal links gebruiken die verwezen naar Iraanse websites, waar progressieve bloggers linken naar westerse mediasites. In feite, zegt Morozov, het beeld dat bij de kijker blijft hangen niet is representatief voor het werkelijke sentiment dat bij de bevolking van autoritaire regimes leeft.
Toen in juni 2011 duidelijk werd dat een bij de media populaire Syrische lesbische blogger een 40-jarige getrouwde man uit Schotland bleek te zijn, stonden de westerse media even in hun hemd. Aanvankelijk leek het waarschijnlijk een prachtige vondst: een dappere lesbische die haar ervaringen onder de Syrische dictatuur met de rest van de wereld wilde delen. In de blog A gay girl in Damascus, schreef de zogenaamde Amina, over hoe ze deelnam in straatprotesten en hoe ze in het geheim een lesbische romance had. Toen op 6 juni 2011 de ‘nicht’ van Amina op haar blog schreef dat zij door gewapende mannen was ontvoerd, werden meteen verschillende internetcampagnes opgezet om haar te vrij te krijgen.
Gelijktijdig begonnen Syrische activisten te twijfelen aan de authenticiteit van Amina. Het bleek dat er niemand was die ooit met de blogster had gesproken en dat belangrijke details over haar niet bevestigd konden worden. Uiteindelijk werden IP-adressen en e-mails getraceerd naar servers van de Universiteit van Edinburgh, waar de vrouw van de 40-jarige man werkte. Toen het bewijsmateriaal zich bleef opstapelen, besloot de man zelf met zijn verhaal naar de Britse krant The Guardian te stappen, die de hoax onthulde. In de krant zei hij: "Deze ervaring heeft jammer genoeg mijn gevoelens over de vaak oppervlakkige verslaggeving over het Midden Oosten en over de aanwezigheid van nieuwe vormen van liberaal Orientalisme, alleen maar bevestigd.”
Deze kritiek over de verslaggeving over het Midden Oosten sluit aan bij de kritiek die Morozov heeft over hoe westerse media verzuimen een representatief beeld te geven van bloggers. De informatie uit A gay girl in Damascus blog werd vrij klakkeloos overgenomen en verspreid. De media lijken zo graag te willen geloven dat deze bloggers bestaan dat ze verzuimen om de authenticiteit te checken.
Morozov lijkt pessimistisch te zijn over internet, maar ontkent niet dat internet ook een positief effect kan hebben op democratisering. Je moet je er alleen niet blind op staren. Hij doet een poging om cyberutopisten duidelijk te maken hoe zij autoritaire regimes in de hand spelen. Morozov wijst deze naïeve enthousiastelingen erop dat hun kokervisie op internetvrijheid onbedoeld kan leiden tot internetcensuur, propaganda en cyberaanvallen door autoritaire regimes. Zijn boodschap lijkt geland te zijn. Inmiddels is Europese wetgeving aangenomen die het doorverkopen van afluisterapparatuur een stuk lastiger maakt. Het is weliswaar nog maar een begin, maar het naïeve lijkt eraf te zijn.