28 November 2011 vonden in Egypte de eerste vrije parlementaire verkiezingen plaats sinds de val van Mubarak. De Egyptenaren stemden op de volgende partijen:
- De Partij voor Vrijheid en Gerechtigheid (47%) is de partij van de Moslimbroederschap
- De Al-Nour Partij (24%) komt voort uit de streng islamitische beweging van de Salafisten
- Het liberale Nieuw Wafd (8%) en het seculiere Egyptische Blok (7%) eindigden als derde en vierde partij
- De Revolutie Gaat Door (2,9%), opgericht door jongeren die vooraan stonden bij de revolutie, behaalde een zeer klein aandeel van de stemmen
- Niet in het parlement, maar wel zeer invloedrijk is de Opperste Raad van de Strijdkrachten, die het opperbevel voert over het Egyptische leger
Egypte staat op scherp. Sinds president Hosni Mubarak op 11 februari 2011 de aftocht blies, is het land in rep en roer. Men sprak over revolutie, maar het revolutionaire gehalte van de huidige ontwikkelingen valt inmiddels te bezien. Wat voor toekomst ligt voor Egypte in het verschiet?
Dat het met Egypte alle kanten op kan, laat zich afleiden uit de verscheidenheid aan prognoses van betrokken analisten: sommigen zijn hoopvol, maar anderen schetsen een minder rooskleurig beeld. Hieronder zijn een vijftal verschillende scenario's uitgelicht: die van Arabisch nieuwsmagnaat Al-Jazeera, Amerikaans weekblad The New Yorker, Midden-Oostenexpert Thomas L. Friedman, de Amerikaanse denktank Council on Foreign Relations en de New York Times.
Al-Jazeera: Militaire houdgreep
Het aanvankelijke optimisme van de Egyptische protestbeweging is doorbroken door de aanstelling van Kamal el-Ganzouri als minister-president van de Nationale Overgangsraad: Ganzouri was premier onder Mubarak. Zijn aanstelling versterkt voor de protestbeweging de indruk dat ‘Mubarak’ niet alleen een persoon, maar ook een cultuur is, aldus Al-Jazeera. En voordat die cultuur volledig is uitgeroeid, zal er op politiek vlak weinig veranderen.
Een groot probleem daarbij vormt volgens de nieuwszender de economische macht van het Egyptische leger, dat uit zo’n half miljoen manschappen bestaat en “ondanks hoge militaire uitgaven geen oorlog heeft gevoerd sinds 1973.” Analisten schatten dat tussen de 15 en 40 procent van de economie in handen van het leger is. Zo bezit het industriële bedrijven, horeca-gelegenheden en publieke instellingen. Daarnaast speculeert het leger op Egyptische grond, beschikt het over een flinke voorraad onroerend goed en heeft het een vinger in de pap in de bouwindustrie.
De dimensie van de officiële macht – die werd uitgeoefend door Mubarak – staat volgens Al Jazeera geheel los van die van de feitelijke macht, die óók onder Mubarak al stevig verankerd lag bij het Egyptische leger.
The New Yorker: Ontwaken van revolutionaire geest
Een revolutie kan de Egyptische machtswisseling nog niet genoemd worden, schrijft Midden-Oostencorrespondente Wendell Steavenson van de New Yorker: Daarvoor is er te weinig hervormd aan de machtsverhoudingen en instituties. Toch signaleert Steavenson een positieve ontwikkeling: de Egyptenaren zijn zich bewust geworden van hun politieke capaciteiten en zetten zich in voor hun rechten. Een golf van activisme slaat over het land: advocaten verzetten zich tegen een wetsvoorstel dat het mogelijk zou maken om hen op te sluiten op basis van belediging van de rechtbank, politieagenten staken voor betere salarissen en een opschoning van hun ministerie. Arbeiders in een katoenfabriek gebruiken hun vakbond om betere werkomstandigheden te eisen, anderen doorbreken barricades om bij hun werkgever vaste contracten te eisen. Een aantal eisen zijn inmiddels ingewilligd.
Tegenover deze positieve sociale verandering staat de bestuurlijke wanorde van het de facto militair regime, dat nog grilliger en willekeuriger opereert dan onder Mubarak. Een voorbeeld is de escalatie van de voetbalwedstrijd in Port Said, waar de politie toekeel hoe meer dan zeventig mensen omkwamen bij voetbalrellen.
Thomas L. Friedman: Ongunstig verleden
Een overgang van autocratie naar democratie gebeurt niet zomaar, schrijft Thomas Friedman, Midden-Oosten-expert en drievoudig Pulitzer Prize-winnaar, in de New York Times. Niet alleen kent een land als Egypte geen democratische instituties of tradities, het heeft ook geen enkel voorbeeld waaraan het zich kan afspiegelen.
In dat opzicht zijn de Arabische revoluties niet te vergelijken met hun Oost-Europese tegenhangers na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie: De Oostbloklanden hadden een democratisch verleden waarop ze konden terugvallen na het opgelegde communisme. Bovendien beschikten die landen over een sterk voorbeeldmodel voor democratie en vrijemarkteconomie naast de deur, in de vorm van de Europese Unie.
Daarentegen kent Egypte, net als de andere landen van de Arabische Lente, een geschiedenis van sektarisme, tribalisme, militarisme en Moslimfundamentalisme. Het land heeft geen rolmodel in zijn nabijheid dat deze tradities een weerwoord kan bieden, aldus Friedman.
Nu Mubarak en zijn zoon als gedoodverfde opvolger buitenspel zijn gezet, ziet het Egyptische leger zijn kansen schoon om hun historisch verankerde macht te doen gelden. Zo worden democratische delegaties van NGO’s opgepakt wegens vermeende samenwerking met de CIA en Israël om Egypte te destabiliseren. Op die wijze ondermijnt het leger de democratische tendensen in het land. 'Het weerspiegelt hoe incompleet de "revolutie" in Egypte nog is,' aldus Friedman.
Council on Foreign Relations: Schrap zetten voor islamistische heerschappij
De Moslim Broederschap en de Salafisten hebben bij de verkiezingen met 67 procent een ruime meerderheid in het parlement behaald. Hiermee hebben de islamisten, de groepen die politiek bedrijven gebaseerd op de normen en waarden van de Islam, de grootste invloed de komende jaren. Maar de liberaal-seculiere partijen, die vanwege de populariteit van de Islam doorgaans kortweg liberalen genoemd worden, hebben indirect toch succes geboekt in de afgelopen zestig jaar. Ed Hussain van de invloedrijke Amerikaanse denktank Council on Foreign Relations, stelt dat de Moslim Broederschap gematigder is geworden door de populariteit van seculiere standpunten. Hij ziet een kans voor de liberalen in de toekomst. Maar alleen als ze zichzelf verenigen, hun doelen duidelijk positioneren en een coherente boodschap van economische groei en politieke vrijheden tegenover de Islamistische groepen zetten. ‘Anders,’ zo schrijft Husain, ‘moeten we ons schrap zetten voor enkele jaren van islamistische heerschappij.’
The New York Times: Economische crisis bedreigt politieke transitie
Na een jaar van onrust in Egypte, dreigt er een economische crisis die een bedreiging zou kunnen vormen voor de politieke transitie van dictatuur naar democratie, stellen David D. Kirkpatrick en Mayy El Sheikh in The New York Times. Vooral de positie van de Islamisten, die met een meerderheid in het parlement verkozen zijn, staat hierdoor op het spel.
Egypte kent nu een verwaarloosbare economische groei, terwijl de schulden de pan uit rijzen en de buitenlandse reserves uitgeput raken. Hierdoor lijken voor het grootste deel van de bevolking de spanningen rondom de basisbehoeften in de nabije toekomst alleen maar toe te nemen. Zeker als door de slechte economische positie de Egyptische munteenheid gedevalueerd moet worden, waardoor de voedselprijzen alleen maar zullen stijgen. Dat heeft in het verleden al eerder voor rellen gezorgd (vergelijk bijvoorbeeld ook de Tegenlichtuitzending De voedselspeculant. Geld, graan en revolutie, over Tunesië)
Terug bij af? Misschien niet. Maar dan moeten het leger en de Islamisten wel een bittere pil slikken. Ze moeten namelijk grote leningsregelingen gaan treffen met het Internationaal Monetair Fonds (IMF). In hun ogen hét symbool van het Westers neokolonialisme. In de jaren daarvoor waren de onderhandelingen met het IMF nog afgezegd, omdat de huidige machthebbers tegen Arabische afhankelijkheid waren. Ook zullen de overheidsuitgaven flink teruggedrongen moeten worden. De bezuinigingen zullen vooral de publieke sector hard raken. Onder andere energiesubsidies, in Egypte een zeer gekoesterde voorziening, zullen moeten worden aangepakt. Iets wat de politieke leiders bepaald niet populair zal maken.