Met tromgeroffel en trompetgeschal werd verleden jaar het boek ‘Identity and Violence’ van Amartya Sen, Nobelprijswinnaar economie uit 1998, gelanceerd. Zijn collega- Nobelprijswinnaar in de literatuur, de Zuid-Afrikaanse schrijfster Nadine Gordimer, zwaaide hem bijvoorbeeld publiekelijk de hoogste lof toe. In Amartya Sen zien we volgens Gordimer ‘een zeldzame synthese van grote intelligentie en totale menselijke betrokkenheid.’ Zijn boek zou ons redden ‘van die vreselijke militaristische theorie van de “Oorlog tussen beschavingen” die ons geen andere keuze biedt dan het eeuwige conflict tussen Wij en Zij.’ Sen is daarom ‘een van de weinige mondiale intellectuelen waar we op mogen vertrouwen om onze huidige existentiële verwarring te begrijpen.’
Ter afsluiting van de Tegenlichtreeks ‘De avonturen van Harry Holland’ interviewt Chris Kijne Nobelprijswinnaar Economie Amartya Sen over zijn boek ‘Identity and Violence’.
door Hans Achterhuis
Dezelfde lovende geluiden kwamen uit de mond van de toenmalige secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan. Op 5 juni 2006 organiseerde hij een speciale bijeenkomst voor het personeel, waarbij Sen de hoofdideeën uit ‘Identity and Violence’ introduceerde. In zijn boek zet hij zich af tegen twee soorten denkers, die allebei mensen in een enige en vaste identiteit willen opsluiten. Enerzijds is dit Samuel Huntington met zijn idee van een ‘clash of civilizations’. Dit soort doemdenken veroordeelt mensen tot een culturele identiteit die zich afzet tegen andere beschavingen en die zo het geweld in de kiem met zich meedraagt.
De multiculturalisten die zich tegen deze benadering verzetten, vervallen volgens Sen echter in dezelfde fout als hun tegenstanders. Door een dialoog tussen culturen en niet tussen mensen te propageren, wordt elk individu toch weer in de eerste plaats als vertegenwoordiger van een cultuur of als aanhanger van een godsdienst beschouwd, terwijl hij daarnaast toch talloze andere identiteiten bezit.
NACHTMERRIE
Sen eindigde zijn verhaal voor de Verenigde Naties met een lange opsomming van identiteiten die een persoon zou kunnen bezitten. De hilarische climax daarvan was ‘de identiteit van de groep die gelooft dat de aarde is overspoeld door buitenaardse wezens, die te herkennen zijn aan een ziekelijke neiging om Shakespeare te citeren, een gevolg van het feit dat er heel veel Shakespeare wordt onderwezen op de scholen in outer space.’
Deze humor, die ook in ‘Identity and Violence’ af en toe doorbreekt, verhult de ernst en gedrevenheid van dit boek. Uitgangspunt voor Sen, die van Bengaalse afkomst is, vormt een jeugdervaring uit 1944 in Dhaka, toen de tweede stad in Bengalen, dat nog onder Britse heerschappij stond. Een hevig bloedende man kwam plotseling de tuin van zijn ouderlijk huis binnenstrompelen en vroeg om water en om hulp. De jonge Amartya – Sen werd in 1933 geboren – gaf hem te drinken. Zijn vader bracht de gewonde man naar het ziekenhuis, waar hij bezweek. De achtergrond en het lot van deze man worden exemplarisch voor het betoog dat Sen in ‘Identity and Violence’ ontwikkelt. Zijn naam was Kader Mia. Hij was een arme moslim die als dagloner op weg was naar een klein karwei in de omgeving van Sens woning. Op dat moment werd Bengalen verscheurd door rellen tussen moslims en hindoes die een tol van duizenden doden eisten. Kader Mia werd doodgestoken door mensen die hem waarschijnlijk nooit eerder gezien hadden. Voor de elfjarige Amartya was deze gebeurtenis een nachtmerrie die hij niet bevatten kon. ‘Waarom moest iemand plotseling vermoord worden? En waarom gebeurde dat door mensen die hun slachtoffer niet kenden en die geen enkel kwaad van hem ondervonden hadden?’ Als kind kon hij niet begrijpen dat Kader Mia tot één enkele identiteit werd gereduceerd. Ook voor de oudere man die hij ondertussen is geworden, blijft het hier gaan om een verontrustend en nauwelijks te bevatten fenomeen.
WIJ-ZIJ
In ‘Identity and Violence’ zet Sen al zijn denkkracht en engagement in om dit fenomeen, dat tegenwoordig graag als ‘wij-zij-denken’ wordt omschreven, te bestrijden. Huntingtons theses zijn daarbij zijn voornaamste doelwit. Het grootste verwijt dat hij hem maakt is dat hij beschavingen als homogene en afgesloten compartimenten voorstelt, terwijl deze nu juist heterogeen zijn en door elkaar heen lopen. Het mooiste voorbeeld dat Sen van dit laatste geeft, betreft zijn eigen India. Dit zou door Huntington opgevoerd worden als een monolithische hindoebeschaving, terwijl er 145 miljoen moslims wonen, het land een sikh heeft als premier, een moslim als president en een regeringspartij die door een christen wordt geleid.
ZWART SCHAAP
Sen kreeg de Nobelprijs met name voor de wijze waarop hij de ethische dimensie van economische vraagstukken op overtuigende wijze aan de orde stelde. Dat doet hij ook in ‘Identity and Violence’. Het is moeilijk om je aan de morele zuigkracht van zijn betoog te onttrekken. Toch waag ik het om er twee korte kanttekeningen bij te plaatsen.
In de eerste plaats fungeert Huntington bij Sen, net als bij veel andere progressieve intellectuelen, op een te gemakkelijke wijze als het zwarte schaap. Soms vraag je je af in hoeverre men hem echt gelezen heeft of alleen maar bij de titel van zijn boek, die door Gordimer zelfs verdraaid wordt, is blijven stilstaan. Dat geldt helaas ook voor Sen. Hij komt niet verder dan het twee keer herhalen van eenzelfde citaat dat hij volledig uit zijn context haalt. Volgens Sen zou Huntington hierin de superioriteit van het Westen bezingen, terwijl hij daarentegen juist de imperialistische kanten van het westerse perspectief benadrukt. En de vele historische en actuele relaties tussen de verschillende beschavingen, waar Sen hem mee om de oren slaat, komen bij Huntington juist wel uitgebreid aan bod. Dat hij vergeten zou zijn dat India veel moslims onder zijn bevolking zou tellen, is gewoon onjuist. Alleen wijst Huntington in dit verband op toenemende conflicten binnen India tussen moslim- en hindoefundamentalisten, die Sen een tragisch misverstand acht, en bespreekt hij de kwestie Kasjmir, die Sen in een voetnoot wegmoffelt.
ANGSTEN
Huntington gaat uit van de politieke realiteit en van de onvermijdelijkheid van wij-zij tegenstellingen daarbinnen, en hij zoekt wegen om daar zo vreedzaam mogelijk mee om te gaan. Sen lijkt daarentegen in zijn idealisme het hele probleem te willen ontkennen. Mensen hebben volgens hem zoveel verschillende identiteiten in zich dat ze nooit in één enkele groep zijn in te delen. Dat is, en hier ligt mijn tweede bezwaar, een verheffend ethisch maar een gevaarlijk apolitiek standpunt. In dit verband is het interessant ‘Identity and Violence’ te vergelijken met de fraaie reportages die Michael Ignatieff in de jaren negentig van de vorige eeuw voor de BBC maakte over etnische conflicten, waar hij in ‘Waar het bloed’ kruipt verslag van geeft. De uitgangsvraag van Ignatieff was namelijk precies gelijk aan die van Sen. Waarom bijvoorbeeld bestreden Serviërs en Kroaten, die eens als Joegoslaviërs vreedzaam samenleefden, elkaar op leven en dood? Ignatieffs antwoord verschilt echter van dat van Sen. Hij achtte dit geen tragisch misverstand van mensen over hun identiteit, maar stelde dat in situaties van vrees en onzekerheid, mensen veiligheid zoeken binnen een groepsidentiteit. Daaraan valt, in een wereld vol angsten, soms niet te ontkomen.
Ignatieff probeert net als Huntington niet om via een individuele morele keuze, hoe lovenswaard ook, aan deze situatie te ontsnappen, maar zoekt manieren waarop de wij-zij tegenstellingen in constructieve politieke vormen gegoten kunnen worden. Het is niet verwonderlijk dat de werken van Ignatieff, ondanks de aan Sen identieke uitgangsvraag, ontbreken in de uitgebreide bibliografie van Identity and Violence.
Hans Achterhuis is emeritus-hoogleraar algemene wijsbegeerte aan de Universiteit Twente. Zijn boek Utopie (Ambo) gaat over oorsprong, betekenis en belang van het utopisch denken. In mei volgend jaar verschijnt Met alle geweld.
Uit: VPRO Gids nr. 44