Door de liberalisering van de wereldhandel vallen handelsbarrières weg, import- en exporttarieven dalen en de kosten voor internationaal financieel verkeer verdwijnen. Hierdoor kunnen bedrijven steeds gemakkelijker op mondiale schaal opereren en op zoek gaan naar productieplaatsen waar ze de goedkoopste arbeid kunnen vinden. Maar waar arbeiders vaak slecht worden beschermd.
Vakbonden staan met dit proces van mondialisering voor een moeilijk dilemma. Want wat is de waarde nog van nationale wetgeving als bedrijven hun productie gemakkelijk kunnen verplaatsen naar landen waar die wetten niet gelden? Om een race to the bottom te voorkomen - waarbij bedrijven op zoek gaan naar plekken met de goedkoopste arbeid, maar met slechte arbeidsomstandigheden - zijn vakbonden genoodzaakt om internationaal te gaan opereren.
De meeste vakbonden zijn inmiddels aangesloten bij een van de wereldwijde vakbondskoepels en onderhouden contacten met vakbondsorganisaties in andere landen. Door internationaal samen te werken, onder andere binnen het Internationaal Verbond van Vrije Vakbewegingen (IVVV), proberen vakbonden bepaalde internationaal erkende minimum arbeidsstandaarden af te dwingen bij multinationals, zoals de vrijheid om je te organiseren, geen gedwongen arbeid, kinderarbeid en discriminatie.
Dit gebeurt voornamelijk door het voeren van acties en campagnes, die inspelen op het imago van grote multinationals. Een geslaagd voorbeeld hiervan is de campagne van de IVVV aan de vooravond van het Europees Kampioenschap voetbal in 1996. De IVVV maakte publiekelijk bekend dat de voetballen van de voetbalbond FIFA werden gemaakt door kinderen in Pakistan. Door samen te werken met vakbonden uit Pakistan, uit Noorwegen - die een cameraploeg regelde - en uit Groot-Brittannië - het land waar het EK plaatsvond - kreeg de zaak veel publiciteit. Uiteindelijk besloot de FIFA een sociale code aan te nemen en voortaan meer aandacht te besteden aan arbeidsomstandigheden rondom grote sportevenementen.
Een dergelijk voorbeeld toont dat vakbonden door samenwerking op internationaal gebied wel degelijk iets kunnen bereiken. Maar los van dergelijke succesvolle voorbeelden, staat internationale samenwerking tussen vakbonden nog steeds in de kinderschoenen. Zelfs op Europees niveau verloopt de samenwerking - ondanks het relatief hoge niveau van economische en politieke integratie - uiterst traag. Nationale belangen hebben vaak nog de overhand en werknemersorganisaties en bedrijven zijn niet erg bereid om mee te werken. Ook pogingen op internationaal niveau om binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) een sociale clausule aan te nemen, waarbij de wereldhandel wordt gekoppeld aan bepaalde arbeidsstanddaarden komt tot nu toe niet van de grond. Ontwikkelingslanden zien een dergelijke maatregel als een protectionistische maatregel waarmee rijke landen de banen van hun eigen arbeiders willen veilig stellen voor de concurrentie van ontwikkelingslanden.
Daarnaast is van een internationale wetgeving of, sterker nog, een internationale CAO, nog geen sprake. Dat maakt een groot verschil met de positie die vakbonden op nationaal niveau innemen. Internationaal hebben ze qua wetgeving nog geen poot om op te staan. Waardoor de grote multinationals vooralsnog in het voordeel zijn.
Door Imke van Hoorn