De Chinese economie groeit razendsnel en het milieu komt daarbij op de laatste plaats. Maar met de stijgende milieukosten zoekt de Chinese regering noodgedwongen naar alternatieve productiemethoden. En dus experimenteert het land met ‘McDonoughiaanse’ cradle to cradle- steden.

In 2004 kostte de milieuvervuiling China meer dan 50 miljard euro, ongeveer 3,1 procent van de totale economische productie in dat jaar. De doelstellingen van de Chinese regering om de luchtvervuiling te verminderen, werden niet gehaald. Integendeel, de luchtvervuiling is alleen maar toegenomen. Tel daarbij op de vervuilde rivieren, de bedreiging van de drinkwatervoorziening en uitputting van natuurlijke hulpstoffen en je kunt met overtuiging stellen dat een beter milieu vooralsnog niet in China begint.

Maar er zijn ook andere geluiden te horen. Binnen de Chinese regering gaan er stemmen op om het idee van Westerse industrialisatie te laten varen en een nieuw principe van Green Economy te introduceren. De filosofie van de Amerikaanse architect William McDonough dient hierbij als uitgangspunt. Regelmatig citeert de Chinese president Hu Jintao uit het cradle to cradle-boek van McDonough.

De relatie tussen China en McDonough is ontstaan uit een samenwerking tussen de architect en de Chinese Deng Nan - dochter van de voormalige Chinese leider Deng Xiaoping – die beide duurzame ontwikkeling wilden promoten in China. Met dit doel werd het China-US Centre for Sustainable Development opgericht.

Eén van de projecten van het China-US Centre is het bouwen van zes complete cradle to cradle-steden in China. China moet in het komende decennium voor 400 miljoen mensen nieuwe behuizing realiseren. Als men daarvoor baksteen zou gebruiken, zo is de gedachte van McDonough, zou er veel vruchtbare landbouwgrond verloren gaan. Voor China is het dus noodzaak om in de toekomst op milieuvriendelijke wijze goedkope en makkelijk te produceren huizen te bouwen. Daarnaast moeten de nieuwe Chinese eco-steden het voor lokale boeren aantrekkelijker maken om in de plattelandsgebieden te blijven wonen, en daarmee de massale trek naar de grote steden tegengaan.

De eerste Chinese cradle to cradle-stad is te vinden in het plaatsje Huangbaiyu in noord-oost China. In deze vallei van 135 hectare waar zo’n 1400 boeren verspreid over negen kleine dorpjes wonen, zouden 42 milieuvriendelijke huizen gebouwd worden volgens het cradle to cradle-principe van McDonough. De muren van de huizen zouden moeten bestaan uit samengeperst hooi en aarde, volledig geïsoleerd zijn en gebruik moeten maken van zonne-energie.

Het is de bedoeling dat er in Huangbaiyu uiteindelijk 370 cradle to cradle-woningen komen te staan. Het is echter de vraag of die er gaan komen. De situatie in Huangbuaiyu toont dat het project nog niet geslaagd is. Sommige spreken zelfs van een mislukking.

Zo wijken de 42 huizen zeer af van de oorspronkelijke ontwerpen van McDonough. Ze zijn bijvoorbeeld allemaal voorzien van een garage terwijl vrijwel geen van de boeren in de omgeving over een auto beschikt. Maar drie huizen hebben hooi en aarde voor de muren gebruikt. Bij de rest is gebruik gemaakt van samengeperste blokken van kolengruis, die een gevaar voor de gezondheid zouden kunnen opleveren. Slechts één huis heeft zonnepanelen, andere moeten omgebouwd worden om gas te kunnen gebruiken. En geen van de huizen is gebouwd richting het zuiden. De huizen zijn bovendien twee keer zo duur als een normale woning en daarmee niet aantrekkelijk voor de lokale boerenbevolking. Die voelt er sowieso weinig voor om haar landelijke omgeving te verlaten en in de dicht op elkaar gebouwde huizen te gaan wonen.

Ondanks dat het project een belangrijk tegenwicht biedt aan het heersende idee van economische groei ten koste van het milieu, zitten er dus nog heel wat haken en ogen aan. In november wordt de eerste fase van het eco-dorp geëvalueerd.

Door Imke van Hoorn