- Ontstaan -
Het gebied dat we nu het Groene Hart noemen is onderdeel van de Rijn-Maasdelta. Van oorsprong bestaat de regio uit veenmoeras. De opbouw van dit landschap is in eerste instantie (meer dan een millennium geleden) niet geschikt voor wonen en werken wegens wateroverlast. Daarom begint men oever- en strandwallen in het oostelijke gebied af te dammen om zich zo tegen het water te beschermen. Voor de scheepvaart is de aanleg van dammen echter niet handig omdat de vrachten nu óver de dammen moeten worden geladen. Maar al is de scheepvaart niet blij met de opgelegde obstakels, de bedrijvigheid op de dammen genereert werk. En door de toename van werkgelegenheid willen ook steeds mensen zich vestigen in het gebied. Het ontstaan van woonplaatsen, als Amsterdam en Rotterdam, is het gevolg.
Hoewel vanaf het jaar 1000 de ontginning van het veengebied om de rivieren toeneemt en rond 1300 het gebied zijn karakteristieke veenweidelandschap heeft gekregen, blijft het water voor overlast zorgen. Ontwatering heeft echter inklinking tot gevolg, waardoor akkerbouw plaats moet maken voor veehouderij. In de eeuwen daarna gaat men over op turfwinning. Het afsteken van turf leidt tot het ontstaan van veenplassen. Om bewoners van het gebied te beschermen tegen de waterplassen en tegelijkertijd grond voor landbouw te creëren, legt men de plassen droog. In de negentiende eeuw worden de laatste polders drooggelegd en is het groene centrum van de Randstad een feit.
- De twintigste eeuw -
Na de Tweede Wereldoorlog wordt de woon- en werkfunctie van het Groene Hart in hoog tempo uitgebreid. Technologische ontwikkelingen liggen hieraan ten grondslag. Zo kan men zich beter beschermen tegen wateroverlast en ontdekt men constructies voor woningbouw op natte grond. Bovendien wordt de burger, door de stijging van het welvaartsniveau, mobieler. Zodat mensen die niet in het Groene Hart werken daar wel wonen en mensen die niet in het Groene Hart wonen en werken daar wel recreatie zoeken.
Als het ware werkt het proces van verstening (door de bouw van woningen en bedrijven) van buiten naar binnen. Met andere woorden, de grote steden breiden uit door happen te nemen uit het Groene Hart. Maar het zijn niet alleen de grote steden die het Groene Hart verkleinen. De ontwikkeling van Schiphol en de uitbreiding van kassen in het Westland hebben ook hun steentje bijgedragen aan het verstedelijken van de groene regio. Daarnaast heeft de ontwikkeling van de infrastructuur, mede ingegeven door de noodzaak van wegen voor landbouwtransport, voor extra asfaltering gezorgd. Voorts genereert de aanleg van wegen op zijn beurt weer bebouwing.
- Discussie en beleid -
In 1958 begint de discussie over de toekomst van het groene gedeelte in de Randstad. De aanleiding daarvoor is de toenemende bedrijvigheid in het gebied. In 1977 wordt besluit de overheid de toenemende woningbouw halt toe te roepen en het ‘open middenland’ te bestempelen als landbouwgebied, waarbij de zorg voor het landschap door boeren wordt onderstreept. De grenzen van de regio tussen de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag) worden in datzelfde jaar bepaald en de term ‘het Groene Hart’ wordt vastgelegd.
Omdat het besluit van 1977 vooral een bestuurlijk karakter heeft en geen cultuurhistorisch motief, bekommeren maatschappelijke organisaties als Natuurmonumenten en Milieudefensie zich in de jaren daarna steeds meer om het Groene Hart. Zij hechten belang aan het behouden van het door Nederlanders zelf gecreëerde karakteristieke open landschap van veenweiden en uitgestrekte polders.
- Beïnvloeding beleid -
In 2004 krijgt het Groene Hart door middel van de Nota Ruimte de status ‘nationaal landschap’. Maar in tegenstelling tot de nadruk die deze status op behoud lijkt te leggen, geeft de Nota duidelijk aan dat men meer gericht is op het ontwikkelen van het gebied dan het stellen van beperkingen aan veranderingen. De Rijksoverheid heeft bovendien door de Nota Ruimte haar invloed gedecentraliseerd, wat betekent dat gemeenten een enorme dosis beleidsvrijheid hebben gekregen. Daardoor staat het gemeenten vrij om bestemmingsplannen te maken, zowel voor woningbouw als het creëren van bedrijfsterreinen. Deze groei in bebouwing kan ten koste gaan van de kwaliteit van het landschap. Volgens belangengroepen als Milieudefensie en Stichting Groene Hart heeft het landschap al veel te veel te verduren gehad door het beleid van gemeenten en de passieve houding van de centrale overheid. Dergelijke maatschappelijke organisaties hebben echter vaak maar weinig invloed op beleid en proberen veelal door de media en overlegorganen hun stempel te drukken op de toekomst van ‘de groene long’ van de Randstad.
Andere actoren, te weten bedrijven, projectontwikkelaars en de vereniging Natuurmonumenten hebben, mede omdat zij over inkomen beschikken, veelal een invloedrijke positie. Bedrijven en projectontwikkelaars houden namelijk rekening met de belangen van de gemeenten en Natuurmonumenten werkt vaak samen met de centrale overheid. Ook boeren, door hun invloed in besturen van waterschappen pleiten veelal, met succes, voor hun eigen belang en hebben vaak geen oog voor de belangen van natuurbeschermers.
- Toekomst -
Begin 2005 hebben gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties in een serie werkgroepen, georganiseerd door het programmabureau Groene Hart, een Ontwikkelingsprogramma opgesteld waarin staat dat ze streven naar: “een landschappelijk mooi, ecologisch waardevol en economisch vitaal hart van de Randstad, waar het voor inwoners en recreanten goed toeven is”. Eind 2005 is duidelijk geworden dat ook de Minister van Landbouw, Nijverheid en Voedselveiligheid en de drie betreffende provincies zich in het ontwikkelingsprogramma kunnen vinden. Uit overleg in het begin van 2006 is gebleken dat de provincies projecten willen aanpakken, onder meer doordat het klimaat verandert en daardoor steeds natter wordt, die het Groene Hart open en toegankelijk houden. Bovendien willen ze het gebied een ‘kwaliteitsimpuls’ geven door meer fietsroutes en wandelpaden aan te leggen, meer natuurontwikkeling in de veenweidegebieden te creëren, nieuwe vormen van landbouw te ontwikkelen en de vitaliteit van dorpen en steden te bevorderen. Het negatieve effect dat dit op burgers en boeren kan hebben, moet daarin een ondergeschikte rol spelen. Het Ontwikkelingsplan moet uiteindelijk uitmonden in een Uitvoeringsplan dat in de zomer van dit jaar wordt verwacht.