Na de moord op president Juvénal Habyarimana op 6 april 1994 geven tienduizenden Hutu’s in Rwanda gehoor aan een oproep van de regering om de wapens op te nemen tegen de Tutsi’s. Er volgt een massale moordpartij: bijna een miljoen doden binnen het tijdsbestek van 100 dagen. De VN-missie die de vrede moest bewaren stond machteloos door een gebrek aan steun vanuit de VN-top. Generaal Dellaire leidt de VN vredesmissie in Rwanda (UNAMIR). Hij verzoekt om extra mankracht, maar krijgt die niet. Na de moord op 10 Belgische VN soldaten stuurt België 1800 paramilitairen naar Rwanda om haar burgers te evacueren. Dellaire veroordeelt de uittocht. Bij de herdenking van de genocide in 2004 zegt hij: "Some 2,000 personnel from several countries, including France, United Kingdom, United States and Italy, had come to evacuate their expatriates and though they were stumbling on corpses, they remained firm in totally ignoring the catastrophe."
Pas een maand na het begin van de genocide neemt de VN een resolutie aan die het uitzenden van extra mankracht mogelijk maakt, maar niemand reageert. Het duurt nog een maand voordat Frankrijk haar troepen aanbiedt voor handhaving van de veiligheid. De hulp van Frankrijk komt op een opmerkelijk moment. De grote slachtingen onder Tutsi’s zijn voorbij. Het Tutsi rebellenleger trekt op tegen de Hutu’s. De rollen zijn omgedraaid, nu slaan de Hutu’s op de vlucht uit angst voor de wraakacties van de Tutsi’s.
Operatie Turquoise
Terwijl de internationale gemeenschap niet in staat bleek om de Tutsi’s te verdedigen, waren de Fransen er als eerste bij om de Hutu’s een veilige aftocht te bieden. Frankrijk creëert veilige zones voor ontheemde Hutu’s en biedt ze een veilige aftocht naar Zaïre. De Franse missie krijgt de naam “Operatie Turquoise”.
De Fransen bieden medische hulp en delen voedsel uit in de vluchtelingenkampen, maar ze hebben onvoldoende mankracht om de veiligheid van de vluchtelingen te garanderen. Evenmin slagen ze erin de Hutu’s te ontwapenen. Ondertussen neemt op 19 juli 1994 het Front Patriotique Rwandais (de Tutsi partij) de macht in Rwanda over.
Er is kritiek op de Fransen omdat de humanitaire actie vooral politieke motieven zou hebben. De Fransen hadden een goede relatie met de regering van Habyarimana en met Zaïre. Door de strijd tussen de Franstalige Hutu’s en de Engelstalige Tutsi’s lijkt het oude koloniale conflict op te rakelen. In augustus vertrekken de Fransen. Zambianen nemen de missie over.
De door Tutsi’s gedomineerde Rwandese regering wil af van de veiligheidszones die een vijfde van het grondgebied beslaan en een bedreiging vormen voor de stabiliteit van het land. In de Hutu kampen zitten mannen, vrouwen en kinderen door elkaar. Er is weinig voedsel en er zijn wapens in omloop. De vluchtelingenkampen zijn potentiële brandhaarden voor nieuwe Hutu revoltes. Het zijn “explosieve” zones en verre van veilig.
Operatie Hoop
Het kamp in Kibeho is met een miljoen vluchtelingen het grootse Hutu vluchtelingenkamp. In maart start de UNAMIR de operatie “Hoop” om het kamp te ontwapenen, de actie mislukt. Op 17 april 1995 omsingelt de FPR het kamp. Duizenden mensen worden de heuvels opgedreven waar Zambiaanse blauwhelmen zijn. Voormalig VN medewerker Annick van Lookeren Campagne en journaliste Linda Polman zijn op dat moment ook in het kamp. Ze zijn getuigen van de militaire actie die duizenden slachtoffers maakt: “ Er waren 150 blauwhelmen” zegt van Lookeren Campagne “ gewapend met deegrollers. Ze hadden te weinig middelen. Ze deden goed werk, probeerden te onderhandelen, maar met de FPR viel niet te onderhandelen.”
De blauwhelmen konden geen kant op. Ze moesten de Hutu vluchtelingen verdedigen, maar konden niets meer dan zichzelf verdedigen tegen de hordes mensen die de heuvel op werden gedreven. De chaos was enorm, het stormde en het lukte de Tutsi niet om de Hutu’s uit elkaar te drijven. Artsen zonder Grenzen was al uit het kamp vertrokken: “Linda en ik zijn mensen gaan verplegen. We hebben 900 kinderen tussen de lijken uit gehaald. Het lukte ons om ze het kamp uit te krijgen. Zij hebben het overleefd. Dagen daarna ben ik naar een tehuis in Butare gegaan. Ik kwam er kinderen tegen die ik herkende.” Na het voorval in Kibeho wordt Annick Lookeren Campagne op non-actief gesteld. “Ik kwam na een week uit het kamp, om middernacht. Mijn teamleider zei dat ik de volgende ochtend weer naar boven moest. Maar ik kon het niet. Ik en mijn Russische collega weigerden, maar we moesten toch omdat niemand anders durfde. Ik herinner me toen te hebben overgegeven. Weer die lijkenlucht, weer dat onderhandelen. De onenigheid is zo opgelopen dat ik op non-actief werd gesteld.
Ik had twee maanden vakantie betaald door de VN” zegt van Lookeren Campagne bitter. Uiteindelijk zouden duizenden mensen sterven in het kamp Kibeho. De veiligheidszones boden weinig veiligheid. Er was honger en er braken ziektes uit.
De frontlinie verplaatst zich naar Congo
De VN heeft zich na de genocide in april 1994 moeten neerleggen bij het oordeel van een onafhankelijk onderzoeksteam waarin staat dat de VN niet alleen het bewijs van de op voorhanden zijnde genocide negeerde, maar ook weigerde actie te ondernemen toen het moorden begon. Kofi Annan betuigde zijn spijt: “On behalf of the UN, I acknowledge this failure and express my deep remorse”.
“Ik begrijp nog steeds niet waarom Kofi Annan de Nobelprijs voor de vrede heeft gekregen. Hij heeft behoorlijk wat steken laten vallen in Bosnië en in Rwanda” zegt van Lookeren Campagne. “De VN heeft nooit een geloofwaardige rol gespeeld in Rwanda dat voelde ik zelf ook. Het grootste probleem is het cliëntalisme binnen de VN, vindt van Lookeren Campagne: “Iedereen neemt zijn eigen mensen mee. Er is grote onkunde bij de VN missies.” De besluitvorming verloopt traag en de strikte hiërarchische structuur verstart het proces, vindt ze.
Ondanks de kritiek gelooft ze toch dat de missies noodzakelijk zijn, maar ze zouden daadkrachtiger moeten zijn. Van Lookeren Campagne ziet de huidige gebeurtenissen in Congo dan ook met lede ogen aan.
Er wordt in Rwanda niet meer gevochten, maar het front heeft zich verplaatst naar Congo. Het Tutsi leger vecht daar tegen de Interhamwe, de Hutu rebellen. “Zolang de Hutu militia in Congo niet wordt tegengehouden blijft het voor de Rwandese Tutsi regering een excuus om aan te vallen. De MONUC, de vredesmissie die de VN er heeft opgezet is net niet sterk genoeg. Er is daar de ene na de andere slachting, maar het is blijkbaar niet erg genoeg voor de internationale gemeenschap.”
Zolang het probleem in Congo niet wordt opgelost, zal het niet goed gaan in Rwanda, meent van Lookeren Campagne. “De Tutsi regering voelt zich bedreigt door de Hutu meerderheid en heeft op iedere vorm van tegenstand een krachtig militair antwoord. Het is een hardnekkig conflict”.
van Lookeren Campagne is bang dat de VN opnieuw dezelfde fout zal begaan. “Ik vind het jammer dat het regime zich misdraagt in Congo. Maar dat de internationale gemeenschap zo langzaam op gang komt vind ik nog veel erger.”