Het drugsvraagstuk is zo oud als de oude Grieken. Plato stuitte erop toen hij nadacht over de rol van de wetgever. Moest hij het misbruik van opium, belladona en wijn verbieden of juist vrijgeven? Hij vond een tussenweg: de normalisering. Plato pleitte voor matigheid, niet voor abstinentie. Zijn redenering was dat een verbod de autonomie en oordeelkundigheid van de burger op het spel zette. Dat vond hij een te hoge prijs. Bovendien geloofde hij dat verbod zou leidden tot verslaving: “Als onze burgers van jongs af aan onbekend blijven met de grootste genoegens (…) zullen zij de slaven worden van hen die pal weten te blijven te midden van de geneugten”.
Sinds 1976 maakt de Nederlandse wet inzake verdovende middelen (de Opiumwet) onderscheidt tussen twee categorieën drugs. Categorie I: middelen met onaanvaardbaar gezondheidsrisico, bijvoorbeeld heroïne, cocaïne, XTC en amfetamine, ook wel aangeduid als harddrugs. Categorie II: middelen die aanzienlijk minder gezondheidsproblemen veroorzaken; dit zijn cannabisproducten (afkomstig van de hennepplant), te weten marihuana en hasjiesj. Softdrugs dus. In feite is dit een vorm van platonische normalisering.
Die normalisering gaat echter niet ver genoeg, vindt Peter Cohen: “Er zou geen onderscheid moeten worden gemaakt tussen zogenaamde soft- en harddrugs. Natuurlijk ga je dood als je teveel XTC pillen slikt, maar je gaat ook dood als je een fles whisky in één keer opdrinkt. Bij bescheiden dosering is geen enkele stof schadelijk, zelfs alcohol niet. Mensen kunnen zelf het beste bepalen wat ze gebruiken.”
Uit onderzoek blijkt echter dat niet iedereen zijn of haar drugsgebruik in de hand kan houden. Sommigen onder ons blijken aanleg te hebben voor verslaving. "Als drugs overal te verkrijgen zijn, is de kans groter dat meer mensen uit de ‘risicogroep’ in aanraking komt met drugs en verslaafd raakt", zegt van de Wetering. Cohen gelooft niet dat er door liberalisering van drugs meer gebruikers komen. Bovendien vindt hij niet dat een kleine groep verslaafden het uitgangspunt zou moeten zijn voor de wetgeving. Dat gebeurt bij alcohol immers ook niet. Van de Wetering, die werkt met verslaafden ziet dat anders. Hij vindt dat de wet er juist moet zijn om die groep potentiële verslaafden te beschermen.
De tussenkomst van medici en van de overheid zoals we die nu kennen, moet burgers tegen zichzelf beschermen en is erop gericht de sociale orde te handhaven. Maar het beleid schiet te kort, vinden zowel Cohen als van de Wetering. Over hoe het anders moet zijn ze het vervolgens volkomen oneens. Cohen vindt dat alle drugs toegankelijk moet worden gemaakt. De hypothese dat illegaliteit de mensen van de drugs afhoudt, klopt niet, zegt hij: “Alle illegale stoffen zijn heel makkelijk te krijgen. De illegale markt draait 24 uur per dag en is uitermate goed georganiseerd. Mensen worden aan het criminele circuit uitgeleverd”. Als iedereen toch aan drugs kan komen, kun je het net zo goed legaliseren vindt Cohen. Het zuiver houden van de drugs en het reguleren van de distributie, dat zou de voornaamste taak van de overheid moeten zijn. “Net zoals de overheid het maximale zoutgehalte van haring vaststelt, kan ze kwaliteitseisen stellen aan drugs”.
Van de Wetering is het met Cohen eens dat de huidige wetgeving veel mensen het illegale circuit indrijft en dat het ellendige situaties oplevert. Die ellende zit vooral bij de harde kern verslaafden die in de prostitutie of de criminaliteit belanden. Legalisering is niet het antwoord op die ellende, meent van de Wetering. Recreatief druggebruik is inderdaad niet lager wanneer er een drugsverbod op is. Dat blijkt als je de cijfers van druggebruik van de Verenigde Staten vergelijkt met die van Nederland. Druggebruik bij verslaafden daarentegen is wel geringer af als de drugs verboden zijn. Nederland telt 800.000 alcoholverslaafden en ‘maar’ 30.000 drugsverslaafden. De drempel van het verbod levert dus wel iets op vindt van de Wetering. Volgens hem zouden de problemen van het huidige strafrechtelijke verbod op drugs opgelost kunnen worden door drugs door als medicijn op te nemen binnen de opiumwet. De verstrekking van drugs is dan in handen van gespecialiseerde centra. Dat alternatief geeft verslaafden een meer menswaardig bestaan en vermindert drugsgerelateerde criminaliteit.
Cohen beschouwt verslaving niet als een ziekte, maar als aangeleerd gedrag. Daarmee staat hij lijnrecht tegenover neuro-wetenschappers (en tegenover van de Wetering) die biologische factoren in de (aanleg van) verslaving hebben aangetoond. Hij hanteert daarom niet de term verslaafde, maar gebruikt de meer sociologische term ‘intensieve gebruiker’.
Verslaving hangt samen met sociale factoren, zegt Cohen: “Er ontstonden pas junkies toen drugs gemarginaliseerd werden”. Daarom moet er volgens Cohen een cultuuromslag plaatsvinden. De burger moet voor zichzelf kunnen beslissen. “Vroeger vonden we het ook revolutionair dat mensen zelf kozen met wie ze trouwden, of wat ze geloofden en of ze kinderen kregen of niet.”
Van Wetering vindt dat de negatieve gevolgen van liberalisering niet opwegen tegen die zogenaamde verworvenheid. Emancipatie is mooi vanuit een filosofisch oogpunt zegt hij, maar als het gevolg is dat er meer mensen verslaafd raken is dat de ‘gebruikersvrijheid’ niet waard. Bovendien vraagt hij zich af of het nodig is dat we alle middelen gebruiken die we kennen en kunnen maken.
Dus wat te doen? Moeten we harteloos zijn en de groep verslaafden wegcijferen en gaan voor individuele vrijheid? Of moeten we de wetgeving baseren op de risico’s die de zwakkeren in de samenleving lopen? Als we voor het tweede kiezen moeten we eigenlijk ook een ontmoedigingsbeleid voeren tegen alcoholgebruik zoals nu gebeurt bij tabak. Misschien moeten we het verbod op softdrugs weer invoeren. Hoe ver willen we daar in gaan? Voeren we een praktische of een filosofische discussie?
En Plato, die draait zich om in zijn graf: is burgerschap de vrijheid om te kiezen of is het de vrijheid om de juiste keuzes te maken?