Terwijl de kranten nog steeds bol staan van het nieuws over het Amerikaanse leger in Irak, vecht Amerika nog steeds een tweede oorlog, ver buiten de publiciteit en ver van eigen bodem. Want de oorlog tegen drugs speelt zich allang niet alleen meer af op Amerikaans grondgebied. Meer en meer richt het beleid zich op het uitroeien van de productie van drugs, en die vindt nu eenmaal vaak plaats buiten de landsgrenzen. In Colombia bijvoorbeeld, waar het grootste gedeelte van de in Amerika geconsumeerde cocaïne vandaan komt.
Twee jaar geleden keurde President Clinton het Plan Colombia goed, een initiatief van de regering om de Colombianen te helpen de teelt van coca en papaver te bestrijden. Het plan zag er op papier erg goed uit: Amerika zou 1,3 miljard dollar bijdragen aan de strijd tegen de drugs, in een uitgebalanceerd plan waarin geld vrijgemaakt werd voor bestrijding van de plantages, maar ook voor mensenrechten, sociale voorzieningen en alternatieve inkomstenbronnen voor de cocaboeren.
De praktijk bleek echter anders. Meer dan 80 procent van het budget is uiteindelijk naar het Colombiaanse leger gevloeid, die het onder andere gebruikte om de cocavelden vanuit de lucht te vernietigen met chemicaliën. Over het resultaat van deze methode bestaat veel twijfel. Zo worden tijdens de acties ook velden vernietigd waarop voormalige cocaboeren alternatieve gewassen verbouwen. Daarnaast wordt ook de bevolking regelmatig meebesproeid, wat zorgt voor gezondheidsproblemen als oogirritaties en huiduitslag tot ernstiger ziektes aan het maag- en darmstelsel. En het besproeien werkt niet eens altijd. Een Colombiaanse boer zegt dat gek genoeg de cocaplanten het enige gewas lijkt te zijn wat bestand is tegen de chemicaliën.
Maar het bestrijden van de cocaplantages leek in eerste instantie zijn vruchten af te werpen. In een rapport van de Verenigde Naties stond te lezen dat de productie van coca in Colombia het afgelopen jaar met 11 procent is gedaald. Maar andere landen hebben het stokje overgenomen. Zo is de cocaproductie in Bolivia met 25 procent gestegen en werd in Peru 8 procent meer geoogst. Van een lagere productie en de bijbehorende prijsstijging waar de Amerikaanse regering zo op gehoopt had, is dan ook nog geen sprake geweest.