KEES DIJK, secretaris van de coördinatiecommissie Publieke Omroep over het beleid inzake hulpacties op televisie:
‘Hoewel de SHO in december aangaven dat een grote, avondvullende tv-actie op z’n plaats zou zijn, is toen in gezamenlijk overleg besloten dat niet te doen. Het klinkt cru, maar een actie moet wel gemarket worden en er waren onvoldoende beelden. Dan heb je een probleem.
Een ander probleem, dat signaleerden de SHO zelf, is dat deze ramp mede is ontstaan door corruptie en logistieke problemen ter plaatse en dat is verdomd moeilijk te verkopen aan het publiek.
Een paar jaar geleden hebben we met de SHO afgesproken dat zij aangeven of een grote actie op tv gerechtvaardigd is, en niet de omroepen. Zij hebben namelijk de expertise. In overleg besluiten we vervolgens in welke vorm daar aandacht aan wordt besteed. Dat gaat van spots en testimonials tot een uitgebreid item in een actualiteitenrubriek of een avondvullend programma. In het geval van de actie Help hongerend Afrika nu is gekozen voor tv- en radiospots. Mocht er in de nabije toekomst aanleiding zijn en voldoende beeldmateriaal, dan zeggen we niet bij voorbaat nee tegen alsnóg een avondvullende actie. Al hebben we daarbij wel gezegd: denk erom, 22 januari zijn er verkiezingen en misschien vindt in diezelfde week ook nog de inval plaats in Irak. Dus rond die tijd ben je helemaal nergens met zo’n actie.’
JAN PRONK, oud-minister van Ontwikkelingssamenwerking:
‘Onzin, er zijn altijd beelden. Om actie te voeren hoef je niet alleen dramatische beelden van de diepste ellende te gebruiken – als je daar op wacht ben je te laat. Dat moet je vóór zijn. Dit speelt overigens al veel langer; de signalen over dreigende hongersnood kwamen al in juni vorig jaar; ik heb daar in de zomer nog over mee vergaderd in de Verenigde Naties. In december is toen voor het eerst de noodklok geluid. Het goeie van de huidige actie is dat hij niet te laat kwam.
In plaats van verhongerde mensen kun je beelden tonen van de huidige politieke en economische situatie ter plaatse. Daarbij hoef je kritiek géénszins te vermijden. Maar het zijn altijd de zwaksten – kinderen, aids-wezen, vrouwen op het platteland – die de dupe zijn. En die mensen moeten tenminste geholpen worden. Al enige tijd valt me op dat ik de actualiteitenrubrieken minder vaak tegen kom op mijn reizen in Afrika. De omroepen geven tegenwoordig minder makkelijk geld uit aan Afrika. Ze stellen niet langer voldoende middelen beschikbaar om zelf ter plaatse te gaan kijken.’
MARIA HENNEMAN, hoofdredacteur Netwerk en bij Publieke Omroep voorzitter van de werkgroep Actualiteiten:
‘Wat een bizar verhaal! Al in november hebben wij, de gezamenlijke actualiteitenrubrieken, het initiatief genomen tot een grote avondvullende journalistieke actie, dus zonder zang en dans op de buis. Wij waren allemaal van plan verslaggevers naar het gebied te sturen om reportages te maken over de honger en de achterliggende problemen. We dachten: we slaan de handen ineen en kiezen voor een avond waarin we kunnen uitleggen dat Afrikaanse burgers slachtoffer worden van de honger en dat ze daar door hun corrupte regeringen helaas niks aan kunnen doen. Maar van de hogere regionen van Publieke Omroep, die het contact met de SHO onderhouden, kregen we te horen dat ze zo’n actie op dat moment niet opportuun vonden. Als Kees Dijk zegt dat er geen beelden waren, dan weet ik niet waar hij het over heeft. Wij stonden klaar om af te reizen. Intussen hebben we van de afzonderlijke leden van de SHO vernomen dat die het onbegrijpelijk vinden dat ons initiatief niet is opgepikt.
Netwerk zelf maakt al jaren gemiddeld tien tot veertien reportages over aspecten van de Afrikaanse samenlevingen. Het afgelopen jaar besteedden wij twee maal, al in een vroeg stadium in de zomer van 2002, aandacht aan honger in Afrika. Wij vinden dat we aandacht moeten besteden aan Afrika, maar dat we niet aan de hand van hulpverleners moeten lopen. In de loop der jaren zijn we kritischer tegenover hulporganisaties komen te staan en is er meer de houding: eerst zelf zien, en dan pas handelen.’
ED RIBBINK, adjunct hoofdredacteur Nova:
‘Het klinkt oneerbiedig, maar Afrika is uit. Je hebt van die rare modes – eerst was Midden-Amerika in, toen Afrika. Nu zijn ze beide uit. Hoe dat precies komt? Dat zijn van die rare, onvoorspelbare dingen. Nederland is momenteel erg met de eigen samenleving bezig. Of we minder aandacht zijn gaan besteden aan Afrika? Ongetwijfeld. Wij hebben niet, zoals Netwerk,een traditie van lange reportages vanuit hongergebieden. Wij hebben daar één correspondent en het afgelopen jaar hebben we bijzonder weinig afgenomen. Dat heeft heel veel te maken met de situatie in Nederland. Nee, ten tijde van de actie Help hongerend Afrika nu hebben we daar in Nova geen aandacht aan besteed.’
ROELAND STEKELENBURG, sinds 1999 Afrika-correspondent voor Nova te Zambia.
‘Van een naderende ramp merk ik hier helemaal niks. Ik heb veel in de regio gereisd, maar heb niet kunnen ontdekken wat het Wereldvoedselprogramma nou precies bedoelt. Dat getal van 38 miljoen is naar mijn idee een totale slag in de rondte. De situatie is als volgt: elk jaar in december tot februari is hier honger, dat zijn de laatste maanden voor de nieuwe oogst. Elk jaar worden in die periode worden weer ondervoedde kinderen opgenomen in ziekenhuizen. Dit jaar is het iets erger dan vorig jaar, maar hongersnood op grote schaal heb ik niet gezien. In grote delen van de regio –en zeker hier in het zuiden van Zambia – is eigenlijk permanent een crisissituatie, veroorzaakt door armoede, Aids, politiek mismanagement en soms ook droogte. De honger is nu niet alleen een jaarlijks terugkerend fenomeen, maar ook een armoede-probleem. Er is namelijk eten zat. Alleen kunnen de meeste mensen het niet betalen.
Ik denk dat de VN vooral bezig is geweest met haar eigen legitimatie. Zelf heb ik nog geen verhalen over de honger gemaakt voor Nova omdat ik het een erg gecompliceerd verhaal vond. En dat kan je moeilijk kwijt.
Sinds 11 september merk ik duidelijk dat de belangstelling voor Afrika is afgenomen. Maar dat geldt niet alleen voor Afrika, ik denk dat alle buitenland correspondenten dat merken. En sinds de politiek weer is gaan leven is Nederland ongelooflijk navelstaarderig geworden. Ik maak jaarlijks minimaal zes reportages voor Nova over Afrika maar zelfs die zes vinden ze blijkbaar nog te veel, want mijn contract wordt niet verlengd. Toen ik met Rensen (Rik Rensen, hoofdredacteur van Nova – red.) en Ribbink het gesprek voerde over mijn toekomst, vroeg ik: als ik er niet zou zitten, zouden jullie dan een Afrika-correspondent aanstellen? Het antwoord was nee. Het “nieuwe” Nova heeft geen Afrika-correspondent meer nodig. Het gekke is, uit de reacties van kijkers blijkt dat er juist veel interesse bestaat voor verhalen over Afrika. Afrikamoeheid is denk ik meer een mediaprobleem dan een publiek probleem.’
JAN BOUKE WYBRANDI, als SHO-medewerker betrokken bij de grote hulpacties:
‘De eerste actie waar ik aan meewerkte was Eén voor Afrika in 1984. De verschrikkelijke beelden van de honger in Ethiopië staan in ieders geheugen gegrift. Die beelden bestonden toen overigens al maandenlang, maar het lukte maar niet om de media ervoor te interesseren. Toen het werd opgepikt was het voor de mensen daar te laat. Maar de actie was wel een succes. Op grond van de beelden van hongerbuikjes en holle ogen gaven mensen destijds 85 miljoen. De staat deed daar nog eens 15 miljoen bij. Iedereen deed mee, zelfs de NS: er reed een Eén voor Afrika-trein door Nederland, met posters. Kom daar maar eens om vandaag te dag.
Nu hebben we bewust gekozen een actie te starten vóór het te laat is, omdat we niet willen dat de hongerbuikjes weer komen. Maar de hoeveelheid media-aandacht is teleurstellend. Een grote tv-actie heeft momenteel daarom geen enkele zin. Pas als de adrenaline van de journalist die kant uitstroomt, is zo’n actie succesvol. Of iets groot nieuws wordt of niet is een ongrijpbaar proces, dat is niet te beïnvloeden. Ik ben het helemaal met Jan Pronk eens dat je die erge beelden niet nodig zou moeten hebben, maar je ziet hoe het werkt.’
HANS FELS, maakte voor de VPRO (Diogenes, DNW) vele reportages over Afrika. Medio januari vertrok Fels voor Tegenlicht naar Ethiopië:
‘Ik zal je ’es een anekdote vertellen. Onlangs was ik in Nairobi. Daar ontmoette ik Sam, een taxichauffeur die tot voor kort in de rijstbouw had gewerkt. Hij was naar de stad getrokken, omdat hij niet meer van de landbouw kon leven, vertelde hij. Ik vroeg: waarom niet? Omdat er tegenwoordig overal importrijst in de schappen ligt, zei hij, en die is veel goedkoper. En inderdaad: de supermarkt lag vol zakken basmatirijst uit weet-ik-welk land. Vijf keer zo goedkoop. Dat is natuurlijk een ramp, voor de lokale economie en de landbouw. Maar zoek maar eens uit hoe dat zit, hoe die rijst daar is gekomen. Daar trekt niemand zijn portefeuille voor, hoor. Veel te ingewikkeld, die mechanismen. Hulporganisaties zijn daar ook niet in geïnteresseerd. Zij hebben jou als journalist nodig voor hún doel. Aan relativerende, kritische opmerkingen hebben ze geen behoefte. Alleen bolle buikjes tv werkt, al het andere helpt geen zier. Hulporganisaties vatten de problematiek het liefst in kreten, in haast bijbelse termen. Dan hebben ze het bijvoorbeeld over ‘de zeven vette en zeven magere jaren’. Het gebeurt zelden dat de zaak zó overloopt dat een journalist denkt: ik moet nú de aandacht zien te trekken van de wereldpers, en dat hij aan de kant van de hulpverleners gaat staan.’
ROEL VAN DER VEEN, ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken en auteur van het spraakmakende boek Afrika van de Koude Oorlog naar de 21ste eeuw:
‘Wij vinden de verhalen ook een beetje overdreven. Dan hebben we het over zuidelijk Afrika; in de Hoorn, Ethiopië en Eritrea, is de situatie wezenlijk anders, daar zul je wel degelijk hongersnood kunnen constateren. Dat getal dat van 38 miljoen van het Wereldvoedselprogramma lijkt ook overdreven. Dat heeft de staatssecretaris op 8 januari ook gezegd in een interview met het radioprogramma De Ochtenden. Zij schatte het aantal mensen dat bedreigd wordt door hongersnood veel lager, rond de 10 miljoen.
In de media doet het verhaal de ronde dat mijn werkgever me een spreekverbod zou hebben opgelegd. Dat is niet juist. Minister Jaap de Hoop Scheffer heeft gezegd: Roel mag praten over z’n boek met wie hij wil, maar kan als ambtenaar natuurlijk niet publiekelijk over het Afrika-beleid van het ministerie spreken, want dat is aan mij.
Of er hier Afrikamoeheid bestaat? Als je ziet hoeveel belangstelling er is voor mijn boek denk ik het tegendeel. Mijn lezingen – ik doe er nog al wat momenteel – zitten stampvol. De vraag wat er mis is met Afrika slaat aan. Daar wil men graag meningen over horen en over in discussie gaan. Waar we wel moe van zijn, is van verhalen over zielige Afrikanen en kolonialisme. Dat geloven we wel. Ik vind dat onze informatievoorziening over Afrika een nieuwe aanpak behoeft; het zijn wat hardere tijden, waarin mensen meer op hun verantwoordelijkheden worden aangesproken. Ik denk dat je Afrika ook veel meer recht doet door het uit de zielige sfeer te trekken.’
PROF. THEO SCHUYT, hoogleraar Filantropie aan de VU in Amsterdam:
‘De belangrijkste voorwaarde van het slagen van een actie is dat men weet dat het doel of de actie er is. Ook belangrijk is dat er een aantal voorbeelden zijn, bekende personen of beroemdheden die het voortouw nemen, zodat je het gevoel krijgt dat je niet achter kunt blijven, dat je wel mee móet doen. In de psychologie noemen we dat het warm glow-effect. Je moet concreet kunnen zien waar het geld heen gaat. In een korte radio-annonce, in de trant van: het gaat slecht met Afrika, dus geef alsjeblieft, komt dat niet over. Dat mensen overvoerd zijn, geloof ik niet. Als er brand is bij de buurman zeg je ook niet: ja hoor eens, vorige week was er al brand aan de andere kant dus we helpen niet. Zo zitten mensen niet in elkaar. Waar nood is, wordt geholpen. Eén ding is duidelijk: Nederland is in staat geweest een voor de wereld unieke democratisering van de geldwerving te bereiken. Want niet alleen de rijken geven geld, iederéén geeft geld. Met acties zoals Open het dorp is geven in Nederland langzaam maar zeker een cultuur geworden.’
Dit artikel verscheen in VPRO gids 5, 2003