Nederland inmiddels allerlaatst op de Europese ranglijst van
duurzame energie. Slechts 7,4 procent van onze energie produceren wij uit duurzame bronnen. Wij zijn het duurzame sukkeltje van Europa en lopen mijlenver achter op koplopers Zweden en Finland. Nederland heeft weliswaar geen waterkracht en weinig energie uit biomassa, toch zijn de excuses nu wel op. Want zelfs alle met Nederland vergelijkbare landen scoren aanzienlijk beter.
Jan Rotmans - 28 augustus 2021
Allerlaatste. Dat is Nederland inmiddels op de Europese ranglijst van duurzame energie. Slechts 7,4 procent van onze energie produceren wij uit duurzame bronnen, zoals zon, wind en biomassa. Wij zijn het duurzame sukkeltje van Europa en lopen ver achter de troepen aan.
Zweden (meer dan vijftig procent duurzame energie) en Finland (meer dan veertig procent) zijn koplopers. Uiteraard heeft Nederland geen waterkracht en nauwelijks biomassa, en is Nederland dichtbevolkt en energieintensief. Maar de excuses zijn op, want alle met Nederland vergelijkbare landen scoren aanzienlijk beter. De belangrijkste oorzaken zijn falend energie- en klimaatbeleid, het eeuwige gepolder, gebrek aan politiek leiderschap en de verregaande invloed van multinationals als Shell op de energietransitie.
Klimaatbeleid vergt lef en leiderschap om scherpe keuzes te kunnen maken. Transities zijn controversieel; ze roepen weerstand op, gaan over macht en belangen, en ontstaan nooit vanuit een breed draagvlak. Transities ontstaan vanuit een smal en diep draagvlak, vanuit pioniers en doorbraakcoalities, vanuit het schier onmogelijke. Polderen heeft dus weinig zin in de huidige overgangsfase van de energietransitie. Partijen die zo lang mogelijk willen doorgaan met fossiele energie zitten aan één tafel met partijen die er zo snel mogelijk vanaf willen. Het is alsof je een kalkoen uitnodigt op het kerstmenu om zichzelf te slachten.
Gelukkig is er veel klimaatbeleid in gang gezet de afgelopen jaren, met name op het gebied van wind- en zonne-energie en biomassa. Maar de stap van beleid naar uitvoering is een lastige in Nederland, en daarom wordt een fors deel van dat beleid nooit uitgevoerd. Ik zal hier achtereenvolgens de vier pijlers bespreken die nodig zijn om de energietransitie te versnellen: gebouwde omgeving, verkeer & vervoer, industrie en landbouw.
Dit verhaal van Jan Rotmans komt uit het boek Nu het nog kan. Met bijdragen van onder anderen Jan Terlouw, Urgendadirecteur Marjan Minnesma, voormalig commandant der strijdkrachten Tom Middendorp en vele anderen.
De gebouwde omgeving (ik beperk me hier tot woningen en gebouwen) is verantwoordelijk voor circa 25 procent van de CO2-uitstoot en is voor 95 procent afhankelijk van gas. We hebben in Nederland circa zeven miljoen woningen en één miljoen gebouwen die zijn aangesloten op aardgas. Bovendien gaan we nog honderdduizend woningen bouwen met aardgas. Als we alle bestaande en nieuwe woningen van het aardgas af willen halen voor 2050, dan betekent dat zo’n vijftienhonderd woningen per dag aanpassen. De afgelopen twee jaar hebben we zo’n vijftienhonderd bestaande woningen van het aardgas af gehaald, dus wat we in twee jaar hebben gedaan, moeten we per dag gaan doen, dertig jaar lang! Dat is de grootste verbouwing die Nederland ooit gekend heeft.
Het is ook complex, omdat er niet één optimale oplossing is. Er is een heel scala aan oplossingen, waar we nog mee moeten experimenteren. We gaan dus stapsgewijs van het aardgas af, waarbij we op kleine schaal beginnen en daarna opschalen en versnellen. Er loopt een transitieprogramma aardgasvrije wijken, met 27 proeftuinen waarin volop geëxperimenteerd wordt met technieken: inzet van kleinschalige, hybride warmtenetten, aardwarmte, groen gas, waterstof en elektrificatie voor energieneutrale woningen. In alle gevallen speelt isolatie een sleutelrol in het gasvrij maken van de woningvoorraad. Bij de gebouwen is de opgave minstens zo complex: twee derde van de kantoorgebouwen voldoet nog niet aan de duurzaamheidseisen die per 2023 verplicht zijn gesteld door de EU, terwijl de eisen na 2023 nog strenger worden.
In het huidige tempo doen we er driehonderd jaar over om de gebouwde omgeving aardgasvrij te maken. We kunnen dit versnellen door fiscale en financiële prikkels, waarbij mensen beloond worden als ze hun huis verduurzamen, met aanloopsubsidies en doorwerking in de hypotheek. Maar we moeten vooral beginnen met sociale huurwoningen, waarbij woningcorporaties, installateurs, bouwers, ondernemers en burgers doorbraakcoalities vormen, en de gemeenten een faciliterende rol aannemen.
Verduurzaming van het auto- en bussenpark is relatief eenvoudig. Uiteraard is dit niet hetzelfde als een duurzaam mobiliteitssysteem, want met het huidige systeem staan we over tien jaar schoner in nog langere files. Maar ik beperk me hier even tot het schoner maken van 8,5 miljoen auto’s en tienduizend bussen in Nederland.
Op dit moment is ongeveer 0,5 procent van de personenauto’s elektrisch en circa 1,5 procent van de auto’s is hybride. Stel dat er geen nieuwe auto’s meer bij zouden komen en we alleen de huidige auto’s zouden vervangen door elektrische (of auto’s op waterstof), dan zijn we al vijfentwintig jaar bezig. En nog maar 3,5 procent van de bussen is elektrisch, maar de elektrificatie van onze busvloot zou veel sneller kunnen verlopen als daar door de overheid prioriteit aan wordt gegeven.
Industrie en landbouw zijn heel complex om te verduurzamen. Efficiënter met energie omgaan is belangrijk, maar energie-efficiëntie wordt in de industrie al decennialang onderbenut (minder dan één procent per jaar). Elektrificatie van processen in de industrie levert forse CO2-reductie op, maar is nu nog heel duur, het kost veel tijd om te implementeren, en niet alle industriële processen zijn ervoor geschikt. Pas na 2030 zal elektrificatie een significante rol gaan spelen bij de reductie van CO2, en dat zal tientallen miljarden euro’s aan investeringen gaan vergen (alleen al in de chemische sector wordt dit op 65 miljard euro geschat).
Ook waterstof wordt belangrijk voor de industrie, maar ook pas na 2030. Het is nu nog duur en kost nog veel fossiele energie (aardgas). Groene waterstof uit zon en wind vergt heel veel groene stroom, en die is er voorlopig nog niet.
Biomassa kan productieprocessen in de industrie ook verduurzamen, maar dan wel tweede- en derde-generatiebiomassa (reststromen, afval), zodat niet wordt geconcurreerd met de voedselvoorziening. En dan moet de biomassa ook niet worden gebruikt om bio-energie mee op te wekken, maar om hoogwaardige producten mee te maken, zoals biobouwmaterialen, biopolymeren en biocosmetische producten.
CO2-afvang en -opslag lijkt onvermijdelijk om CO2 te reduceren, al is dat in Nederland nooit van de grond gekomen. Het is en blijft een domme oplossing, want CO2 onder de grond opslaan voegt geen waarde toe. CO2 kan heel goed hergebruikt worden in de industrie, wat een veel slimmere oplossing is.
De landbouw is een verhaal apart, ook vanwege de gecombineerde stikstof- en klimaatproblematiek. De broeikasuitstoot van de Nederlandse landbouw is de afgelopen decennia afgenomen door efficiëntieverbetering en afname van zowel stikstofbemesting als veestapel. De stikstofuitdaging is veel lastiger; daarvoor zijn ingrijpende maatregelen onvermijdelijk, zoals een halvering van de veestapel en een drastische reductie van de import van veevoer en het gebruik van kunstmest. Die stikstofmaatregelen hebben overigens een gunstig effect op de broeikasgasuitstoot, dus dat levert dubbele winst op.
De pijn van de transitie is het meest voelbaar in de landbouw en industrie. Het gaat grote investeringen vergen, maar levert ook heel veel op (banen, innovatie en een nieuwe economische infrastructuur). Om de verduurzaming van de industrie daadwerkelijk te versnellen zal de overheid een nieuwe, groene industriepolitiek moeten ontwikkelen. Daarvoor kan het hele beleidsraamwerk voor stimulering van duurzame innovatie worden ingezet (fiscale, juridische, financiële en institutionele prikkels, in combinatie met kennisontwikkeling).
Als we de energie- en klimaattransitie vergelijken met een marathon, dan hebben we pas tien kilometer afgelegd, hebben we nog 32 kilometer te gaan, en moet het lastigste deel nog komen. De transitieopgave is nog complexer, omdat klimaat, natuur, water en energie samenhangen met elkaar en met ruimtelijke planning. De plaatsing van windmolens en zonneparken heeft grote ruimtelijke implicaties, en dat geldt ook voor noodzakelijke waterreservoirs tegen verdroging als gevolg van klimaatverandering. Maar natuurvriendelijk ingerichte energieopslagmeren zijn ook een mogelijkheid.
De samenhangende transitieopgave maakt een nieuw Deltaplan nodig. De verwachte zeespiegelstijging voor het jaar 2100 is circa één meter. De huidige Deltawerken voldoen nog tot 2050, maar de ontwikkeling en de uitvoering van een nieuw Deltaplan kosten al gauw dertig jaar. Dat betekent dat we nu moeten beginnen.
Het achterliggende paradigma van dit Deltaplan is veranderd: anders dan vroeger gaat het niet langer ten koste van de natuur, maar mens en natuur gaan in co-creatie organisch ontwikkelen. We gaan niet alleen hogere dijken bouwen, maar ook bredere dijken, met overloopgebieden die soms mogen overstromen en polders die onder water komen te staan. We gaan niet langer denken en doen vanuit een blauwdruk, maar organisch ontwikkelen: zoeken, leren en experimenteren in verschillende richtingen, eerst in het klein en vervolgens opschalen.
De integrale energie-klimaat-water-natuurtransitie is de meest complexe opgave waar Nederland ooit voor heeft gestaan. Dit schreeuwt om een integrale visie op de toekomst van Nederland. Zo’n integraal transitieperspectief vraagt om verbeeldingskracht en om bundeling van krachten: kennisinstituten, politieke partijen en maatschappelijke organisaties zullen tot een gezamenlijk toekomstperspectief moeten komen.
Bovenal vraagt dit om leiderschap. Politiek leiderschap om scherpe keuzes te maken en ingrijpende, impopulaire maatregelen te nemen. En maatschappelijk leiderschap, want een groeiende maatschappelijke beweging van onderaf is een belangrijke drijvende kracht achter de transitie.
Als één land dit kan, is het Nederland wel. We hebben alles in huis: de kennis, de expertise, de innovatiekracht, de instituties en het geld om deze transitieopgave het hoofd te bieden. We zijn ook een groot klein land, de negenentwintigste economie ter wereld, en een innovatievoorbeeld voor de rest van de wereld. De wereld kijkt naar ons, want wij doen ertoe. Het hangt niet op kennis, niet op geld, het hangt louter op wilskracht en leiderschap.
JAN ROTMANS (1961) is hoogleraar Transitiekunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij ontwikkelde het eerste integrale klimaatmodel ter wereld (image), was oprichter van het International Centre for Integrated Assessment and Sustainable Development, en van het Dutch Research Institute For Transitions (drift). Samen met Marjan Minnesma richtte hij in 2007 Stichting Urgenda op. Rotmans schreef honderden wetenschappelijke publicaties en meer dan vijfentwintig boeken over duurzaamheid en transitie.