Deze week verschijnt de Nederlandse vertaling van 'Nacht in Caracas', het romandebuut van de Venezolaanse schrijver Karina Sainz Borgo. In haar boek voert Sainz Borgo een vrouw op die alles verliest: haar moeder, haar huis, haar land en uiteindelijk ook haar identiteit. Ze schetst het persoonlijke drama tegen het decor van de teloorgang van het Venezuela waarin ze is opgegroeid, een land dat al jaren verscheurd wordt door politieke chaos, geweld en armoede. Hier op Mondo lees je een voorpublicatie van het boek.

Wie is Karina Sainz Borgo?

Schrijver Karina Sainz Borgo woont sinds 2006 in Madrid. Ze begon haar carrière als journalist voor de Venezolaanse krant El Nacional en schrijft sindsdien over diverse culturele onderwerpen voor verschillende media. Ze werkt o.a. voor El Mundo, Vozpópuli en het literaire tijdschrift Zenda. Nacht in Caracas is haar debuutroman.

In de Mondo aflevering van 18 januari was Sainz Borgo te gast, lees hier meer over de uitzending. 

Fragment uit Nacht in Caracas 

Een priester droeg op gedragen toon uit zijn
hoofd een mis op voor de ziel van Adelaida Falcón,
mijn moeder. De grafdelvers gooiden het graf dicht
met kluiten aarde vermengd met stenen en sloten het
af met een cementplaat, de tussenverdieping die ons
van elkaar zou scheiden totdat we weer samenkwamen
onder de grond van een stad waar zelfs de bloemen
worden gestolen. Ik draaide me om. Ik stak ten
afscheid mijn hand op naar de priester en de grafdelvers.
Een van hen, een magere donkere man met
slangenogen, gaf me het advies om haast te maken.
Die week waren er al bij drie begrafenissen gewapende
overvallen geweest. En u wilt vast niet de schrik
van uw leven krijgen, zei hij, kijkend naar mijn benen.
Ik wist niet of ik dat moest opvatten als een
goede raad of als een dreigement.
Ik stapte in de Ford Zephyr en keek de hele tijd
om. Ik kon haar daar niet achterlaten. Ik kon niet
weggaan met de gedachte dat een of andere dief binnen
de kortste keren het graf van mijn moeder zou
openen om haar bril, schoenen of beenderen te stelen,
want die laatste waren erg in trek in die dagen
waarin hekserij en zwarte magie de nationale religie
werden. Een tandeloos land dat kippen de kop afhakt.
 

Op dat moment huilde ik, voor het eerst in maanden, met mijn hele lichaam, stuiptrekkend van angst en verdriet. Ik huilde om haar. Om mezelf. Om
het unieke dat we geweest waren. Om die wetteloze plek waar Adelaida Falcón, mijn moeder, tegen het vallen van de avond overgeleverd zou zijn aan de levenden. Ik huilde terwijl ik dacht aan haar lichaam, bedolven onder aarde die ons nooit vrede zou brengen. Toen ik plaatsnam naast de chauffeur wilde ik
niet sterven: ik was al dood. Het graf lag een heel eind van de uitgang van de
begraafplaats. Om terug te keren naar de hoofdweg moesten we over een soort geitenpad. Bochten. Stenen. Onverharde weg. Steile hellingen zonder vangrail.
De Ford Zephyr daalde nu af langs dezelfde weg die we eerder omhooggereden waren. De chauffeur draaide bij elke bocht wild aan het stuur. Uitgeblust, volledig losgeraakt van mezelf, kon niets me nog schelen. Of we ons nu te pletter reden of niet. Ten slotte minderde hij vaart en boog hij zich over het groezelige, vettige stuur. ‘Wat is dat verdomme…?’ zei hij, waarbij zijn mond openviel van verbazing. Het obstakel spreidde zich als een lawine voor ons uit: een grote groep motorrijders. 

Het is een begrafenis van wetteloze boeven,’ zei de chauffeur. ‘Als u van het bidden bent, dan zou ik maar gaan bidden, meid.’

Wel twintig of dertig motoren midden op de weg, die de doorgang in beide richtingen versperden. De motorrijders droegen de rode t-shirts die de regering in de eerste jaren had uitgedeeld. Het was het uniform van de Motorrijders voor het Vaderland, een gemotoriseerde brigade waarmee de Revolutie elk protest tegen de ‘Comandante Presidente’ – zoals de revolutionaire leider na de vierde electorale overwinning werd genoemd – de kop indrukte en die na verloop van tijd haar werkterrein, bevoegdheden en doelstellingen steeds verder overschreed. Iedereen die in hun handen viel werd een slachtoffer…Van wat? Dat hing af van de dag en de patrouille. Toen het geld om de Motorbrigade te financieren op was, besloot de staat ze te compenseren met iets extra’s. Ze kregen niet langer het volledige revolutionaire salaris maar zouden voortaan het recht hebben straffeloos te plunderen en te roven. Niemand die ze iets kon maken. Niemand die ze controleerde. Iedereen die zin had om te doden en gedood te worden kon zich bij hen aansluiten, hoewel velen in hun naam handelden zonder ook maar enig contact te hebben met de oorspronkelijke organisatie. Ze vormden kleine coöperaties en gingen tol heffen in bepaalde delen van de stad. Ze zetten een tent op met drie stoelen ervoor en brachten daar de dag door, speurend naar hun prooi, zodra ze die in het vizier kregen sprongen ze op hun motor en gingen er met getrokken wapen achteraan.
De chauffeur en ik keken elkaar aan. De groep motorrijders had ons nog niet opgemerkt. Ze stonden allemaal rond een geïmproviseerd altaar gemaakt van twee motoren waarop ze een gesloten doodskist hadden gelegd. Ze vormden een kring om de kist waar ze met takken op sloegen en mondenvol alcohol over uitspuwden. ‘Het is een begrafenis van wetteloze boeven,’ zei de chauffeur. ‘Als u van het bidden bent, dan zou ik maar gaan bidden, meid.’ En hij gaf een
ruk aan de versnellingspook naast het stuur.

In de Mondo aflevering van 18 januari was Sainz Borgo te gast, lees hier meer over de uitzending.