Toen schrijver en literatuurcriticus Joost de Vries (37) tien jaar geleden zijn debuutroman Clausewitz uitbracht, werd hij plotseling in verband gebracht met Harry Mulisch. ‘Er zat een personage in mijn roman dat nogal wat overeenkomsten vertoonde met Mulisch. Dat was niemand ontgaan en dus werd ik, toen hij even later overleed, overal uitgenodigd om over hem te komen praten.’
Een goed begin van De Vries’ carrière als schrijver dus, maar een groot voorbeeld zou hij Mulisch niet willen noemen. ‘Wel is hij op het gebied van de literatuur mijn eerste grote liefde, en daaraan blijf je trouw. Toen ik hem voor het eerst las, op mijn 17de, ging er een wereld voor me open. Mulisch schrijft over niets en alles: het gaat even makkelijk over een tandartsbezoek als over de hele kosmos.
Mulisch heeft zo’n heeft duidelijk plezier in het nadenken en neemt de lezer mee zijn gedachtewereld in. Hij schreef niet van die typisch Nederlandse romans waarin niets gebeurt. Zijn werk heeft iets vrolijks, 'kijk eens wat ik allemaal heb bedacht!', in tegenstelling tot die ironische toon van Reve waar ik toen iets te jong voor was, of die ‘alles is vergeefs’-sfeer van Hermans.
Mulisch is een van de meest gehate Nederlandse schrijvers omdat hij zo ijdel is, maar ik vind ijdelheid geen vervelende eigenschap. Lieve ijdel dan vals bescheiden. Je moet denk ik ook de ironie aanvoelen waarmee Mulisch zichzelf presenteerde.