Al vanaf de eerste dag van zijn verblijf, wordt Broek geconfronteerd met het harde racisme dat Amerika tekent. ‘Ik verhuisde naar een woning die enkele straten van het beroemde Skid Row af lag, waar duizenden daklozen, voornamelijk Afro-Amerikanen, in zelfgebouwde hutjes van karton sliepen. Als ik uit het raam van mijn appartement keek, zag ik de zakenmannen- en vrouwen langs die daklozen lopen. Er zat letterlijk een centimeter afstand tussen die twee totaal verschillende werelden. Tot mijn verbazing leerde ik dat er op dat moment 35.000 mensen in LA op straat leefden; dat zijn er net zoveel als er in totaal in mijn geboortedorp woonden.’
Broek arriveert bovendien enkele dagen na de Rodney King-opstand, die ontstond nadat in 1992 een voornamelijk witte jury vier politieagenten vrijsprak van de mishandeling van de zwarte taxichauffeur. ‘In de buurt waar ik woonde heerste drie dagen lang pure anarchie. De politie had totaal geen grip op de situatie. De Amerikaanse pers schreef heel goede verhalen over de naweeën van die rellen, waar ik ontzettend veel van heb geleerd. Het racisme in Amerika is heel duidelijk, heel erg in your face. Ik ben me er daardoor steeds meer in gaan verdiepen en parallellen gaan leggen met het Nederlandse slavernijverleden. Ik realiseerde me dat het in Nederland pas in de 21ste eeuw echt breed is begonnen door te dringen. Dat het daarvoor altijd een vage bundeling van verhalen is gebleven.’
The Things I Used to Do is, behalve een nationaal onderzoek, ook een persoonlijke zoektocht. ‘Mijn familie is in bezit van een stamboom die teruggaat naar de dertiende eeuw. Een van de mensen die daarop staat, is Adriaen Pieterszn. Broek, die zijn naam later naar Raep veranderde. Hij was lid van het bestuur van de Amsterdamse admiraliteit. Die bepaalde, mede met de VOC en de regering, de koers van Nederland. Die verre voorouder stond daarmee ook aan het begin van de slavenhandel. Toen ik dat verhaal ontdekte, riep dat een gevoel van schuld en schaamte, maar vooral van verbijstering op. Dat je als mens een knop kan omdraaien waardoor je in staat bent om overduidelijk onethische dingen te doen, puur voor de winst. Er ontstaat een soort kuddegeest, waardoor het inééns geaccepteerd wordt. Ook iets typisch Hollands: zo lang men het niet ziet, kun je ermee wegkomen.’