Robin de Puy studeerde in 2009 af aan de Fotoacademie Rotterdam. Haar afstudeerproject Meisjes in de prostitutie is bekroond met The Photo Academy Award. In 2014 ontving ze de Zilveren Camera Nationale Portretprijs voor een portret van collega fotografe An-Sofie Kesteleyn. De Puy werkte in opdracht van o.a. de Volkskrant, LINDA, Het Nationale Ballet en New York Magazine. In 2016 maakte ze een fotoboek over haar Amerika reis, If This is True, I'll Never Have to Leave Home Again (2016), volgens Time Magazine ‘A stunning study of today’s America, made all the more relevant after the election.’ Een deel van de reis is vastgelegd in de documentaire Ik ben het allemaal zelf, geregisseerd door Simone de Vries, en genomineerd voor een International Emmy Award. In 2016 werd De Puy benoemd tot Fotograaf des Vaderlands. De Puy had drie solo exposities, in Fotomuseum Den Haag, het Bonnefanten Museum (Randy), en The Ravestijn Gallery (LOVE ME). In 2019 verscheen het fotoboek Randy, volgens The New Yorker ‘a joyous, mysterious portrait of rural American boyhood’. In 2019 won De Puy de Nationale Portretprijs (Rabo Photographic Portrait Prize) met een portret van Remco Campert.
Een coryfee en een aanstormend talent praten over hun vak of kunst. Aflevering 2: fotografen Koos Breukel (57) en Robin de Puy (34).
Hoe kwam je voor het eerst in aanraking met fotografie?
‘Mijn vader had een camera die ik af en toe mocht lenen. Ik was een extreem onzeker kind, dat moeilijk contact maakte. Totdat ik de camera ontdekte. Toen durfde ik ineens wél op mensen af te stappen. Ik ontdekte dat mijn angst verdween zodra ik focuste op degene voor de lens. Toen was het vrij snel duidelijk dat de fotografie het was, voor mij. Dankzij de camera heb ik eindelijk een manier gevonden waarop ik kan communiceren.’
Wat maakt een goede fotograaf, volgens jou?
‘Je moet je kunnen inleven, kunnen aanvoelen waar iemand is, welke stemming ‘ie heeft. Als geportretteerde ben je natuurlijk ontzettend kwetsbaar. Als je je niet kunt inleven, wordt fotograferen heel erg moeilijk, ben ik bang. Dat hebben Koos [Breukel, red] en ik gemeen: we zijn heel verschillend, maar we zijn allebei sensitief.’
Wat is het beste advies dat je ooit kreeg?
‘Dat weet ik zo niet, maar op de academie heb ik veel geleerd. Werk waar je ziel en zaligheid in zat, werd zó van tafel geveegd als het niet goed was. Dat is hard, maar daardoor heb ik geleerd kritisch naar mijn werk te kijken en scherp leren oordelen. Vind ik het resultaat van een shoot een keer niet goed, dan ben ik niet bang om te zeggen dat het over moet. Ik zie het als iets positiefs, het hoort bij jezelf ontwikkelen. Ik heb nooit het gevoel dat ik er al ben.’
Je carrière ging als een speer, je fotografeerde heel bekend Nederland. Toch liep je vast. Waarin zat ‘m dat?
‘Voor mij is het heel belangrijk dat ik zelf bepaal wie er voor mijn camera staan. Liefst mensen die niemand ziet staan, en waarvan ik het belangrijk vind dat de wereld ook hén ziet. Maar mijn agenda zat hele dagen volgeboekt met opdrachten, anderen bepaalden wie ik fotografeerde, en dat ging knagen.’
Er trad een inhoudelijke verarming op?
‘Ja, inderdaad. Een portret maken gaat wat mij betreft om veel meer dan alleen een foto. Wie zien we daar, en wat is de relatie tussen mij en de ander? Dat is minstens zo belangrijk wat mij betreft. Ik ben heel geïnteresseerd in het psychologische proces van het maken van een portret.’
Wat is dat dan voor proces?
‘Een portret is meer dan alleen een afbeelding van iemand anders, er zit ook veel in van de fotograaf. Want die heeft alles in de hand: hoe je iemand neerzet, in welk licht, wanneer druk je af, en welke emotie je aanspreekt als fotograaf. Door het maken van foto’s leer ik ook veel over mezelf. Het mooist is het als je het portret samen maakt en de geportretteerde jou vertrouwt, en andersom, en je samen dat spel kunt spelen. Als ik in opdracht fotografeer, is het doel van de foto heel anders. De geportretteerde heeft bijvoorbeeld net een boek geschreven en wil dat verkopen. Dan zit iemand niet per se te wachten op een confronterend of interessant portret, eerder een toegankelijke en knappe afbeelding van zichzelf.’
Omdat je vast zat, ging je naar Amerika en reisde je drie maanden mond op de motor, in je eentje. Wat heeft je dat opgeleverd?
‘Voor het eerst in mijn leven had ik een gevoel van vrijheid. Ik heb een angststoornis, ik ben opgegroeid met een altijd een sluimerend gevoel van angst dat kan doorzetten in paniek. Op reis verdwenen de angsten grotendeels, en was ik opeens vrij. Als fotograaf ben ik speelser geworden, ik durfde meer contact te maken en kon tijdens het fotograferen voor het eerst de controle loslaten. Maar eenmaal thuiskwam ik weer in mijn oude patroon, en kwamen ook de angsten weer terug. En dat wilde ik niet meer. Sindsdien krijg ik medicatie. Nu kan ik er beter mee omgaan.’
In de documentaire over de reis, Ik ben het allemaal zelf, ben je heel openhartig over je angststoornis. Was dat niet lastig?
‘Van tevoren zag ik er tegenop op om me bloot te geven, bang dat mensen me zouden veroordelen. Maar ik vraag anderen ook om zich bloot te geven voor mijn camera, dus ik vond dat ik dat zelf ook moest kunnen. Het viel enorm mee, ik kreeg zo veel lieve reacties van lotgenoten, dat was superfijn. Ik ben mijn hele leven altijd zó bezig geweest met mezelf te verbergen, ik had enorm veel schaamte. Maar na Amerika dacht ik voor het eerst ok, dit hoort bij mij. Op reis kreeg ik vaak de vraag of dat niet gevaarlijk was, of moeilijk, als vrouw alleen op een motor. Maar juist omdat ik de reis alleen deed, had iedereen enorm veel respect voor me, iedereen wilde helpen en voor me zorgen.’
In de sleutelscène stel je je wel heel kwetsbaar op: je maakt een zelfportret waarbij je halfnaakt poseert voor ruig volk dat je uit het motel had geplukt.
‘Ik wilde per se mijn eigen kwetsbaarheid vastleggen door mezelf machteloos en onderworpen te fotograferen. Ik ben op de grootste vent uit dat motel afgestapt, een reus van meer dan twee meter, en heb hem uitgelegd wat ik wilde. Hij kon dat wel waarderen. Er ontstond iets heel bijzonders in die motelkamer. Een man met een white boy tattoo, wat erop duidt dat hij een enorme racist is, liet zich fotograferen naast een Mexicaan, die hij in het normale leven haatte. Ze corrigeerden elkaar, iedereen luisterde. Dit moment heeft me laten zien dat ik helemaal niet zo kwetsbaar ben. Dat was een belangrijk inzicht. Met camera voel ik me sterk en zeker. Nu nog zonder camera.’
In je vrije werk blijf je ver van de high and mighty. In je fotoboeken If This Is True, I’ll Never Have To Leave Home Again en Randy zien we vooral kwetsbare Amerikanen uit de sociale onderklasse.
‘Randy is een tiener uit Ely, Nevada die ik tijdens mijn Amerikareis leerde kennen. Het is een jongen die niet wordt gezien, en áls hij wordt gezien, is het al snel ach, wat zielig. Hoe er gereageerd wordt op mensen zoals Randy is vaak per ongeluk best denigrerend. Ik fotografeer ze niet omdat ik medelijden met ze heb, maar omdat ze mij inspireren. Bij Randy denk ík vooral: wow! Ik fotografeer ze zó, dat het mooi wordt. Randy is wel anders, maar hij is echt een intens gelukkige jongen. Daar heb ik bewondering voor. We hebben nog vaak contact, we bellen elke dag en ik ging naar zijn graduation. Hij liep de hele tijd net uit de maat van de muziek, zijn jasje wapperde in de wind, net als het capeje van Zorro. In mijn beleving was hij net een actieheld uit een film.’
Door mensen zoals Randy te kiezen als hoofdpersoon, til je ze op. Je verbijzondert ze.
‘In onze maatschappij is iedereen voortdurend naar elkaar aan het kijken. We koppelen zoveel waarden aan ons uiterlijk. Randy woont in een klein Amerikaans dorp, hij heeft niet meer van de wereld gezien dan zijn eigen straat, en toch voel ik me met hem verbonden. Ik vind hem wél bijzonder. Er bestaat iets wat alles overstijgt. En dat zoek ik als ik fotografeer.’
Tekst gaat hieronder verder.
Heb jij het nodig om je in emotioneel opzicht te verhouden tot je onderwerpen?
‘Ja. Al hoeft dat in tijd gemeten niet altijd lang te duren, een paar minuten kan ook genoeg zijn. Hoe langer ik fotografeer, hoe meer ik over mezelf begrijp. Door de fotografie ben ik ook als mens enorm gegroeid. We zijn samen opgegroeid, zou je kunnen zeggen.’
Hoe is het je sinds Amerika vergaan?
‘Ook afgelopen jaar heb ik veel gereisd, in Nevada, New Orleans, Louisiana, Texas, Arkansas en Tennessee. Dit keer per auto; ik heb nu een relatie met de cameraman van de documentaire, Maarten van Rossem, dus nu reizen we samen. Ik heb personages gevonden en gefotografeerd voor mijn film. Ik wil een fictiefilm maken gemonteerd uit documentaire verhalen over de mensen die ik onderweg ben tegengekomen. Als ik denk aan alle verhalen die ik nu heb verzameld, word ik oh zo blij. Maar door corona ligt alles nu natuurlijk stil.’
Op welke momenten is dit vak minder leuk?
‘In het commerciële werk moeten we echt een stap maken. Want de beeldtaal die we nu tonen, is zó oppervlakkig. Kun je de foto wat croppen, want er staat een dame met een hoofddoek aan de zijkant - dat soort vragen krijg ik nog steeds. De Rabobank kreeg negatieve reacties vanwege een donker model op de cover van hun magazine. Mensen stuurden mailtjes met: “zulke mensen zien we liever niet, hoor”. Als we maar één type mens laten zien, dan blijft het zo. Ik zou zo graag willen dat we in de commerciële wereld meer lef tonen.’
Tien jaar geleden studeerde je af als fotograaf. Wat is je belangrijkste inzicht tot nu toe?
‘Ik heb heel lang gedacht dat ik een goed portret kon afdwingen, als ik maar hard genoeg m’n best deed. Maar zo werkt het niet. Nu kies ik alleen nog mensen met wie ik echt een klik voel. Dat betekent dat ik soms vier dagen rondreis zonder één foto te maken, en dat is doodeng. Maar dan ineens maak je er vier op een dag. Toevallig heb ik van de week 58 foto’s in een dag gemaakt. Na afloop was ik misselijk van ellende. Ik verbaas me iedere keer weer hoe intensief het is: degene voor de lens op z’n gemak stellen, inspelen op iemands gedrag en je dat eigen maken.’
Wat hoop je te bereiken, waar droom je van?
‘Ik hoop dat ik kan blijven reizen en foto’s en films maken. Ik geloof echt in de verbindende kracht van fotografie. Beelden overstijgen alle meningen en wijzende vingers. En ik geloof dat ik daar een rol in kan spelen.’
Dit interview is onderdeel van de serie Oude Rot, Jonge Hond gemaakt door Ilse van der Velden met fotografie van Geert Broertjes. Lees ook het interview met Robins vakgenoot en 'Oude Rot', Koos Breukel.