Joes Brauers heeft als kinderster al een carrière achter de rug. Hij speelde in tientallen theater, film en tv producties; zijn bekendste rol is Kruimeltje in de gelijknamige musical. Waarmee hij twee jaar op de planken stond. Recent speelde hij in de theaterproductie Wolven huilen niet van Charli Chung. Dit najaar is Brauers te zien in drie bioscoopfilms, Quo Vadis, Aida? van Jasmila Žbanić, De Oost van Jim Taihuttu en Do not hesitate van Shariff Korver. Ook speelt hij een hoofdrol in All Stars & Zonen, en werkt hij aan een dichtbundel. Dit voorjaar studeerde Brauers af aan de Toneelacademie Maastricht. Hij was mei 2020 te gast in de door Hans Kesting samengestelde aflevering van Mondo.
Een coryfee en een aanstormend talent praten over hun vak of kunst. Aflevering 3: Hugo Koolschijn (73) en Joes Brauers (21).
Je studeerde af met een poëtische voorstelling over mijnwerkers. 'Mijn bloed uit doorgesneden aders stroomt door de heuvels,' zeg je daarin. Waarom koos je dit onderwerp?
‘Mijn opa’s waren allebei mijnwerker. Ik heb er nooit met ze over kunnen praten want ze waren al overleden, maar ik ken de verhalen. Dat ze stoflongen hadden en hun pensioen vaak niet haalden. Dat ze na de mijnsluiting baantjes kregen aangeboden zoals wc’s schoonmaken, meteen de dag na hun ontslag. Dat deed me verdriet. De ene dag ben je van belang voor Nederland, de volgende dag laten ze je vallen en word je naar beneden gehaald. Hoe kan dat? En wat doet dat met een hele streek? Ik heb me op een of andere manier verbonden met het lot van een mijnwerkerszoon. Verbonden met de taal ook: ik ken de schaamte als mensen kunnen horen dat je uit Limburg komt, die schaamte had ik vroeger zelf ook heel sterk. Ik praat al jaren keurig ABN en heb mijn zachte G zo snel mogelijk afgeleerd, ik wilde erbij horen. Toen ik voor het eerst een Limburgs gesproken film zag, Gluckauf van Remy van Heugten, realiseerde ik me met een schok hoe belangrijk het is dat het Limburgs klinkt in de bioscoop en het theater. Want dat geeft de mensen het gevoel dat ook zij worden gezien, dat ook zij tellen. En dat is zo belangrijk. Als bijna 90 procent van de films zich afspeelt in Amsterdam, klopt er iets niet. Er leven ook zoveel verhalen in de rest van het land.’
Je groeide op in Bocholtz. Een klein dorpje, maar met een kerk van Cuypers, de architect van het Rijksmuseum. Uit wat voor nest kom je?
‘Bocholtz heeft ook nog een fanfare en twee voetbalclubs. Ik kom uit een muzikaal, warm en lief gezin. Mijn vader is buschauffeur, mijn moeder werkt in de zorg.’
Hoe kwam je in aanraking met theater?
‘Mijn moeder nam ons van klein af aan mee naar de middagvoorstellingen. Voor mij betekende theater het vermoeden dat er iets nieuws gaat gebeuren, iets verrassends. Heel spannend vond ik dat. De liefde voor theatrale rituelen zat er sowieso al vroeg in bij mij, door alle kerkdiensten waarbij met wierrook werd gezwaaid.’
Wanneer ontdekte je de acteur in jezelf?
‘Ik was als kind geen gamer of filmgek, ik speelde na wat ik op tv zag. Saddam Hoessein en George Bush bijvoorbeeld. Ik had in de gaten dat ik iedereen die ik kende kon na doen. Toen ik de film Ciske de Rat zag, wilde ik dat ook. Als Limburgs dorpsjongetje was ik helemaal verbluft door de beelden van de grote stad en de bravoure van zo’n Amsterdams jochie. Ik wilde ook zo over straat slenteren. Ik deed auditie voor de musical Ciske en werd aangenomen.’
Je speelde als kind jarenlang in musicals, grote producties waar volwassen normen gelden. Hoe kwam die wereld op jou over?
‘Ik zag als kind al snel: dit is een heel open beroep. Je vormt je echt als groep samen, en dat gaat verder dan alleen collegiaal contact. Mensen geven zo veel, zijn zo ambitieus. Concentratie, discipline en professionaliteit kwamen mijn leven binnen. Op school presteerde ik beter als ik speelde, was de productie afgelopen dan zakten mijn cijfers weer. Je móet altijd zorgen dat het goed is, op toneel. Op school hoeft dat niet.’
Wat is je sterkste drijfveer?
‘De drang om verhalen te vertellen en een andere wereld te creëren. Toen ik daar eenmaal van geproefd had, was ik verkocht. Theater haalt mensen even weg uit het gewone leven en neemt ze mee naar een plek waar je je moet overgeven aan wat er gebeurt. Het mooiste is het als je mensen kunt verleiden tot andere gedachten, of een nieuw inzicht. Als je maar niet onverschillig blijft.’
Wat is het belangrijkste vermogen waarover een acteur moet beschikken?
‘Zich overgeven. Spelen of theater maken gaat niet met de rem erop. Er zijn natuurlijk kaders en je hebt je ambacht, het proberen te beheersen van stem en lichaam. Maar het half doen, werkt niet. Acteren is een moeilijk vak, ingewikkeld, het vergt veel opoffering. Het is een absurd en wispelturig beroep, je kiest niet voor een vak maar voor een heel leven. Bij elk nieuw stuk moet je het wiel opnieuw uitvinden. Het is een strijd, en die kun je tot je honderdste blijven voeren.’
Waaruit put je inspiratie voor een rol?
‘Als ik eenmaal in een project zit, sla ik alles op wat ik kan gebruiken. Vorig jaar heb ik drie keer een soldaat gespeeld: een VN-soldaat in Quo Vadis, Aida? van Jasmila Žbanić, een Bosnische film over de genocide van Srebrenica, daarna speelde ik in Do not hesitate een militair op missie in Syrië, en in De Oost speel ik een hospik. Hoe laat je zien wat er onder dat uniform zit? Ik heb me verdiept in jongens die het leger in gaan: hoe praten ze, welke muziek luisteren ze. Ik begon met veel techno, om een adrenaline boost te krijgen. Toen die hardheid wel goed zat, ben ik juist klassieke muziek gaan luisteren om weer bij het gevoel te komen. Zo kweek je geheimpjes voor jezelf. We waren kaalgeschoren, hadden training gehad, 8 kilo spieren erbij, schietlessen. Dat helpt ook.’
Op welke momenten houd je het meest van dit vak, en wanneer vervloek je het?
‘Als ik iets zie dat zo goed is dat het me totaal uit het veld slaat. Het overkwam me bij films zoals Les Misérables van Ladj Ly en Manchester by the Sea, met Michelle Williams en Casey Affleck. Films die het gevoel geven dat ze een leven kunnen veranderen. En ik vervloek het als ik in een productie sta en niet mee kan gaan in het verhaal, en het niet lukt om gezamenlijk tot iets te komen. Dan valt de drive weg, en die is het állerbelangrijkst. Verlies je die, dan is het alleen maar gedoe en kan het echt een verschrikkelijk vak zijn.’
Tekst gaat hieronder verder.
Waar droom je van?
‘Natuurlijk droom ik van een internationale filmcarrière. Niet eens per se in Hollywood, de toon van Europese films vind ik toch net iets interessanter. Er worden hier echt geweldige films gemaakt. Het ultieme is voor mij totale vrijheid om te vertellen wat je wilt met een groep gelijkgestemden. Voor mij betekent dat theater maken voor een breed publiek, liefst uit de streek waar ik vandaan kom. Dat ook de mensen daar het theater weten te vinden. Waarmee ik niet bedoel dat we het publiek voeden met wat ze willen eten. Je moet soms ook de vernieuwing de zaal in halen. Je mag je trouwe publiek ook weleens een flinke tik geven.’
Lig je weleens wakker?
‘Ja, dan ben ik bang dat ik het niet kan. Dat ik ergens sta, en erachter kom dat ik het eigenlijk gewoon niet kan.’
Wat is het beste advies dat je kreeg?
‘Om naar de toneelschool te gaan. Daar is voor mij het vak begonnen. Daarvoor speelde ik intuïtief, pas op school ging ik het ook begrijpen.’
Wat is je belangrijkste inzicht tot nu toe?
‘Het is een cliché, maar zorg dat je echt plezier hebt in wat je doet. En als je een sterke noodzaak voelt om je verhaal te vertellen, komt dat plezier als het goed is vanzelf.’
Dit interview is onderdeel van de serie Oude Rot, Jonge Hond gemaakt door Ilse van der Velden met fotografie van Geert Broertjes. Lees ook het interview met Joes' vakgenoot en 'Oude Rot', Hugo Koolschijn.