Het is maandag 17 april wanneer een groep Syrische vluchtelingen zich in het Algerijnse stadje Beni Ounif opmaakt voor de oversteek. De avond is net gevallen. Hun smokkelaar wijst ze de weg: als ze nog een paar uur flink doorlopen, komen ze voor zonsopgang aan de andere kant van de vallei, in het Marokkaanse oasestadje Figuig. Van daaruit zullen ze het land verder inreizen, of via de Spaanse enclaves nog verder trekken - naar Europa.
Sommigen hebben er al een zware reis op zitten. Nour Hocen al Bayda nam samen met haar man en kinderen vanuit Libanon het vliegtuig naar Khartoum, de hoofdstad van Soedan. Van daaruit reisden ze met behulp van een smokkelaar door de woestijn naar Libië. Een busje reed ze vervolgens dwars door Algerije, naar de grens met Marokko. Een tocht van meer dan 6000 kilometer.
Maar bij deze grens, de laatste etappe in Afrika, gaat het mis. Nog voor ze Figuig bereiken, maant de Marokkaanse grenspolitie hen terug te keren naar Algerije. Maar daar krijgen ze dezelfde boodschap te horen: ga maar terug naar Marokko. Dat was 50 dagen geleden.