Ik kijk zelf ook graag in de wagentjes van andere mensen maar probeer dat te verbergen, het voelt onbeleefd. Maar nog nooit had ik iemand in mijn wagentje zien kijken. Ik zag het de man doen en ik voelde me vereerd. Iemand was geïnteresseerd in mijn boodschappen. Ik kon niet ontkennen dat me dat enorm deugd deed. Interesse is interesse. Ik was meteen ook meer geïntrigeerd door mijn eigen boodschappen. Was het een vreemde combinatie? Zocht de man inspiratie voor zijn eigen avondmaal of wilde hij gewoon weten wat ik at? Met terugwerkende kracht vond ik het jammer dat mensen niet vaker in mijn wagentje keken.
Ik vroeg me af of ik ook wat ostentatiever naar andermans boodschappen zou moeten staren. Misschien verwarmde zulke aandacht hen ook wel.
Het is niet altijd even goed in te schatten waarmee je de mensen een plezier doet.
Ik dacht aan de enige keer in mijn leven dat ik gelukkig werd toen ik werd uitgescholden.
Ik was twaalf of dertien en zat net op de middelbare school. Het liefst droeg ik trainingspakken. In datzelfde jaar liet ik ook mijn lange haar afknippen. Nu dachten sommige medeleerlingen op mijn nieuwe school dat ik een jongen was en ineens was dat heel erg. Ik snapte zelf niet precies waarom. Ik was niet bezig met vrouwzijn maar toch beviel het me niet als mensen dachten dat ik er niet een was. Er leek niets anders op te zitten dan mijn uiterlijk aan te passen zodat de mensen zagen wie ik was.
Het haar moest weer lang, de trainingspakken waren voor thuis en ik kocht mijn schoenen niet meer op de sportafdeling.
Aan het einde van dat eerste schooljaar liet ik per ongeluk een deur dichtvallen voor iemand die achter mij aankwam de school in, een meisje uit een hogere klas.
Ze rukte de deur open, gaf me een vuile blik en zei: ‘Trut.’
Ik keek om me heen. Ik zag geen andere meisjes. Deze beschimping moest dus echt voor mij zijn bedoeld en ik lachte. Ik was zeer tevreden met deze benaming. Ik was een trut en een trut is een vrouw. De hele dag door voelde ik een warme gloed.
‘Trut, trut,’ zong het door mijn hoofd, ‘ik ben een trut.’ Ik was een vrouw geworden en het was gezien.
Deze week liep ik in de supermarkt en zag ik hoe iemand in mijn boodschappenwagentje keek.