In mijn ooghoek zie ik wat groens bij mijn grote teen. Ik kijk nu niet echt meer, maar schud heel hard met mijn voet totdat het groene weg is. Dan kijk ik pas goed en zie ik op de vloer een lege waterballon liggen. Ik was bang dat het een eng beest was, iets waardoor ik in paniek zou raken, dus dan schud ik het snel weg voor ik het beter bekijk.
Een dag later gebeurt hetzelfde in de tuin bij mijn ouders.
‘Wat zit er op je voet?’ vraagt mijn moeder. Ik begin nog net niet onmiddellijk wild met twee voeten te wapperen. Ik kijk vluchtig, zie iets donkerroods en veeg het paniekerig weg. Dan kijk ik naar het rode ding op de grond. Het is een kers waar ik in ben gestapt.
Zo bestrijd ik het denkbeeldige gevaar en pas als het weg is, wil ik onder ogen zien wat het nou eigenlijk was.
Ik denk aan de angst dat er achter de alledaagse werkelijkheid een afschuwelijke waarheid ligt verborgen. Ik denk aan horrorfilms en aan de ontmaskering; het kind blijkt een monster, de echtgenoot is een seriemoordenaar.
Ik herinner me een paar horrormomenten uit mijn eigen leven en drie miljoen andere momenten waarop alles meeviel.
In diezelfde tuin van mijn ouders, waarin ik niet in een naaktslak ben gestapt maar gewoon in een kers, spelen we na het eten bingo met de hele familie. Iedereen doet mee, de volwassenen en de kinderen. Ik ben er met mijn gedachten niet echt bij.
Af en toe helpt iemand mijn dochter, die wel eens een nummer mist. Ik glimlach meewarig. Natuurlijk, zo gaat dat met bingo. Er is er altijd één, meestal de jongste, die niet goed oplet, de helft van de nummers mist en niet door heeft dat hij allang heeft gewonnen. Juist het spel dat enkel om geluk draait, en waar de ouderen en de slimmeren geen voordeel hebben en dan nog je kans verspelen…
Maar het is niet de jongste die zo verliest dit keer. Ik ben het. Alle nummers zijn genoemd en bij mij is er nog steeds een vak leeg. Niet goed opgelet. Met mijn gedachten elders. Er zijn zoveel manieren om het geluk te ontlopen.