Ik zit alleen in een Italiaans restaurant tegenover de boekhandel waar ik zo een lezing heb. Naast mijn bord liggen mijn papieren en boeken. De huiswijn is zo goed dat ik overweeg om de naam ervan vragen, het brood vooraf te lekker, zodat ik het hele mandje leegeet.
Tijdens het hoofdgerecht, parmezaanrisotto met gekonfijte wilde eendenboutjes, loopt de ober langs. Ik heb net een hap genomen als hij zegt: ‘Zit je lekker te eten?’
Eigenlijk dacht ik zojuist nog dat ik geen honger meer had – te veel brood op vooraf – maar de totaal onverwachte vraag, die niet in dit restaurant past, overvalt me. Ik glimlach met volle mond en knik overdreven enthousiast. Alsof ik vijf ben en mijn derde broodje knakworst eet.
Ik herinner me meteen een andere keer dat ik alleen at, in een Chinees restaurant in Drachten, ook voor een lezing. Mijn tafel lag vol met mijn papieren, toen de serveerster kwam met het hoofdgerecht. Ze zei: ‘Het eten is klaar.’
Nog nooit had een serveerster dat tegen me gezegd. Mijn moeder wel. Met haast maakte ik ruimte. Ze hoefde er niet bij te zeggen: ‘Nu papieren van tafel, we gaan eten,’ natuurlijk niet. ‘Het eten is klaar,’ was voldoende om me kind te voelen en te gehoorzamen.
Je herkent de zinnen onmiddellijk, je kunt er zo een hoop meer verzinnen.
Stel je voor dat de barkeepeer, vlak voor de hotelbar sluit, niet: ‘Laatste ronde’ roept, maar: ‘Hup, en nu tandenpoetsen en naar bed,’ dat je vriend ’s ochtends zegt: ‘Trek een schone onderbroek aan’ en dat de obers je sommeren je groenten op te eten.
Wat me weer doet denken aan die keer in het Grand Café-Restaurant 1e klas op het Centraal Station in Amsterdam. Een ober die mij niet eens bediende, hield in bij mijn tafeltje, wees naar mijn bord en zei: ‘Je bestelt saté en friet maar je eet alleen de friet op.’
Het begint bij nader inzien een zorgwekkend rijtje te worden. Tegen de tijd dat ik volwassen genoeg oog om me niet meer zo te laten toespreken ben ik zo oud dat ze me een slabber voorbinden en appelmoes voeren.