Na een half uur hardlopen in de zinderende hitte gaat er een veter los. Ik moet stoppen. Dat is vervelend, het haalt je uit het ritme. Als ik na die ultrakorte stop verder ren, gaat het inderdaad slechter en ik vraag me af waarom, dat ritme is er toch zo weer in, lichamelijk tenminste. Nog lang loopt het slechter. De hitte is ook ineens een probleem. Ik heb het half uur voor het veters strikken niet overwogen te stoppen, die optie was er gewoon niet, liet ik niet toe. Maar nu ik drie seconden heb stilgestaan, zegt alles in mij dat stilstaan lekkerder is dan hardlopen. Bij elke stap weet ik: kan ook gewoon stoppen. ‘Niet waar,’ zeg ik, ‘dat is niet waar,’ maar ik geloof mij niet meer. Sommige opties moet je geheim houden.
Deze zomervakantie waren er te veel opties. Ik had ineens tijd. Ik wist niet dat tijd zo vervelend kon zijn. Ik moest iets schrijven en had daar echt de tijd voor, zoveel tijd, dat ik net zo goed kon denken: ik kan het nu niet, niet dit uur, vandaag nog niet, deze week niet en al snel daarna kon ik me niet meer voorstellen dat het ooit nog zou kunnen.
’s Ochtends dacht ik: ik zou in bed kunnen blijven liggen. De eerste dag was dat nog een vrolijke gedachte met hoofdletters: Ik Kan Gewoon Blijven Liggen! Na een paar dagen werd het een zachte monotone zin: ik kan gewoon blijven liggen, en toen was het nog maar een kleine stap naar: ik kan net zo goed blijven liggen. ‘Nee, dat kan niet,’ wierp ik heus wel tegen, maar ik werd weer niet geloofd. Ik probeerde het met harde hand, niet onderhandelen, maar meedelen: ‘Jij staat gewoon op,’ dus ik stond gewoon op. Maar opstaan terwijl je weet dat je evengoed had kunnen blijven liggen, is ellendig opstaan.
Zo is er ook niets mis met hardlopen door de zinderende hitte zolang je maar vergeet dat je kunt stoppen, want dan wordt elke stap een beslissing, en beslissingen nemen is zwaarder dan hardlopen. Een mens kan misschien 403 keer na elkaar besluiten om toch maar door te lopen, maar na 404 beslissingen ga je er toch echt bij liggen.