Voor het eerst speel ik met haar mens-erger-je-niet, ’s middags in het café, naast de biljartende mannen. Ik laat haar de eerste keer winnen, zodat ze er lol in krijgt. Dan voer ik de spanning op. De tweede ronde spelen we met zes kleuren en met de regel dat je elkaar van het bord af kunt gooien als je op een plek komt waar de ander al staat. Mijn dochter kan steeds beter tegen haar verlies en het wordt een sport om haar flink te tergen. Juichend gooi ik haar pion steeds weer van het bord af en zij neemt enthousiast wraak. Elkaar dwars zitten wordt nu het doel en het spel vordert niet meer, niemand komt nog ergens, het wordt een uitzichtloze strijd.
Dan zegt ze: ‘We kunnen elkaar ook helpen.’
We passen de regels aan. Als je hebt gegooid mag je nu elke pion zetten die je wilt, ook die van de ander, en als je met je pion op een plek komt waar een andere pion staat, dan mag die direct naar het thuishonk. Zo langzaam als de strijd vorderde, zo snel gaat dit nieuwe spel. Binnen een half uur zijn alle 24 pionnen op hun plek.
Ik herinner me het kleine hoekje in de spelletjeswinkel waar de spellen liggen waarbij je moet samenwerken in plaats van tegen elkaar te strijden. Zulke spellen bestaan, maar ze zijn veruit in de minderheid.
’s Avonds dammen we bij de Chinees. Opnieuw laat ik haar de eerste keer winnen. Net als ik denk dat ze tegen haar verlies kan, en ik bij het tweede potje haar laatste dam wil slaan, schreeuwt ze: ‘neeee!’ door het restaurant en houdt de dam in haar vuist.
Bij mijn ouders halen we vier-op-een-rij van zolder. Twee keer doet ze braaf mee, maar al snel wil ze de regels weer aanpassen. We proberen drie-op-een-rij, dat is geen succes.
Dan zegt ze: ‘En nu mag je geen patronen maken.’ Gooide ik net nog in een gestaag tempo mijn stenen erin, nu vertraag ik, sterker nog: ik kom tot volledige stilstand. Het is ongelofelijk moeilijk om geen patronen te maken met twee kleuren stenen. Overal zijn plekken waar ik mijn stenen niet in mag gooien. Ik staar naar deze onmogelijke opdracht en geef op.
Voor het eerst speel ik met haar mens-erger-je-niet, ’s middags in het café, naast de biljartende mannen. Ik laat haar de eerste keer winnen, zodat ze er lol in krijgt. Dan voer ik de spanning op.