1. Als achttienjarige bezocht ik regelmatig boekhandel Lankamp & Brinkman in Amsterdam, waar ik een heimelijke liefde voor medewerkster Mieke had opgevat. Later ben ik haar nog eens tegengekomen als activiste. Er werkten naast Mieke twee oudere heren. De ene voorzag me van adviezen die ik niet in de wind durfde te slaan, want zo was ik toen al. Op zijn advies kocht ik het boek Oesters van Rascha Peper. Het ging over een oudere man en een jongere vrouw als ik me niet vergis. De heer van Lankamp & Brinkman vond het prachtig en daarom ik ook. Wel viel me op dat er betrekkelijk weinig oesters in voorkwamen.
2. Mijn ouders hadden me als kind een paar keer meegenomen naar de Oesterbar, voornamelijk als mijn moeders nicht uit Argentinië in het land was. We aten daar geen oesters, want Joden eten die niet. Als puber ben ik er nog eens geweest, zie ook mijn eerste roman. Ook toen at ik geen oesters.
3. Wanneer ik oesters ben gaan eten weet ik niet meer, maar het moet in New York zijn geweest. Ik at er een tijd flink veel, ik woonde niet ver van Grand Central Station, waar zich nog altijd de Oyster Bar bevindt, tot ik ergens in 2000 ziek werd van oesters in The River Café. Ik heb de hele nacht gekotst. Mijn toenmalige secretaresse, Klaartje, is blijven slapen en vroeg in de ochtend haalde ze crackers voor me. (We hebben nooit seks met elkaar gehad.) Ik heb sindsdien nog één keer oesters gegeten en wederom heb ik uren gekotst. Dat was overigens vlak voor een tv-uitzending met Martin Šimek. Šimek noch Klaartje heb ik ooit weer teruggezien.
4. Toen ik onlangs in een restaurant in New York met een tweeling uit Oekraïne zat te eten, gaf de eigenaar ons een portie oesters cadeau. Uit beleefdheid at ik er één op. Ik hoefde niet te kotsen. Om het noodlot te tarten, bestelde ik twee weken later in datzelfde restaurant een portie oesters. Weer moest ik niet kotsen. Wel denk ik altijd aan die oudere heer van Lankamp & Brinkman als ik op een oester kauw.