Een korte verhandeling over afkeuring.

  1. Wie wordt afgekeurd is altijd de ander. Nooit of zelden hoor je: ‘Wat ik gedaan heb is afkeurenswaardig.’ Of: ‘Ik ben een racist, maar ik zou mijn leven willen beteren.’
     
  2. De gewoontes van de ander hoeven moreel gezien niet dubieus te zijn om toch te worden afgekeurd. Recentelijk zat ik in een restaurant, een jongeman maakte een foto van zijn eten, en aan een ander tafeltje merkte een dame geïrriteerd op: ‘Waarom maken mensen toch foto’s van hun eten?’ Ze had geen last van hem (hij maakte een foto zonder flits), toch keurde ze zijn gedrag af.
     
  3. In 2013 zat ik in München in een restaurant te eten. Ik las een boek. Aan het tafeltje naast me zei me een man, kijkend naar mij, tegen zijn vriendin: ‘Alleen Joden lezen tijdens het eten.’ Aan zijn intonatie te horen vond hij dat een afkeurenswaardige gewoonte. Wat mij overigens vooral stoorde, was dat hij meende te zien dat ik Jood was. Ik stel mij op het standpunt dat ik er Arisch uitzie. De afkeuring kan dus met afkomst te maken hebben. Wat iemand doet of zegt is niet erg, het is erg omdat diegene Jood, homo, zwart, moslim, wit, hetero of hindoe is. De afkeuring van het gedrag is een excuus, het gaat om de afkeuring van de persoon.
     
  4. De christenen zeggen, ik parafraseer: haat de zonde, niet de zondaar. In 2016 geldt het omgekeerde: haat de zondaar. Als hij geen zonde heeft begaan bedenken wij er wel een voor hem of haar. Je zou kunnen zeggen: wij zijn allemaal antichristenen.
     
  5. De afkeuring wordt zelden beleefd beschreven. Zelden wordt gezegd: ‘U slaat een hond met een steen dood. Dat is afkeurenswaardig. Om te beginnen, omdat wij geen honden doden, en zeker niet met een steen.’ Nee, men zegt: ‘Kijk, die achterlijke Peruaan slaat een hond dood met een steen. Geen wonder gezien de cultuur waar hij vandaan komt.’ Het diepe verlangen van de antichrist is niet alleen om de ander aan te klagen, maar om de ander te vernederen en zich daar ook nog moreel superieur bij te voelen.